Wij maken gebruik van cookies op deze website. We gebruiken deze om het gebruik van de website te analyseren, het gebruiksgemak te verbeteren en voor gerichte online advertenties. Door op 'Cookies accepteren' te klikken, geef je hier toestemming voor. We verzamelen géén persoonlijke gegevens. Meer weten? Check dan onzecookies pagina.
In deze leeftijdsgroep wordt de interesse in verhalen versterkt doordat leerlingen leren lezen en schrijven. We zoomen in op een eenvoudige versie van het sprookje De kikkerkoning. Wat maakt dit verhaal een sprookje? De leerlingen verkennen typische elementen in sprookjes en voeren een eenvoudig filosofisch gesprek. Ze luisteren naar een hervertelling. De leerlingen verkennen de ´levenslessen´ die in het verhaal verwerkt zijn, zoals “voor wat, hoort wat” en “doen wat je beloofd hebt”. Hoe ga je om met goed en kwaad en hoe wil je dat anderen dat doen? De leerlingen luisteren naar het moderne sprookje De kikkerbilletjes van de koning en tot slot bedenken ze zelf een verhaal met sprookjesachtige elementen.
Welkom! Je gaat in de klas werken met het lesmateriaal van Cultuuronderwijs op zijn Haags. Voor je aan de slag gaat leggen we je uit hoe je dit project tot een succes kunt maken.
Samen ontdekken Onze cultuurlessen zijn gebaseerd op de didactiek van procesmatig werken, de leerlingen doorlopen hierbij een creatief proces. Zij worden zich bewuster van zichzelf, hun omgeving en ontdekken op een speelse manier hun creatieve vermogen. Met als kern dat je als leerkracht samen met de leerlingen beleeft, beschouwt, verbeeldt, bedenkt en maakt.
Houdingsdoelen Bij de introductie, oriëntatie en opdrachten worden kennisdoelen en vaardigheidsdoelen benoemd. Onderstaande houdingsdoelen gelden in het algemeen:
De leerling toont zich nieuwsgierig en proactief.
De leerling kan positief-kritisch reflecteren op eigen werk en op dat van anderen.
Overleg en deel je plannen met de icc’er of je cultuurcoach.
Wij adviseren je het hele project van tevoren door te lezen om je goed voor te bereiden en de mogelijkheden te ontdekken die het project biedt.
Je kunt het lesmateriaal ook downloaden en printen. Gebruik het smartboard voor het beeldmateriaal.
Als richtlijn adviseren wij voor het doorlopen van het creatief proces in het hele project, zes tot acht lesmomenten in te plannen. Alle projecten hebben een introductie, oriëntatie en drie opdrachten. Je kunt ervoor kiezen het lesmateriaal aan te passen naar eigen wensen.
Iedere opdracht heeft dezelfde opbouw: onderzoeken, uitvoeren en presenteren. De reflectievragen kunnen tijdens en na iedere fase van het creatief proces met de individuele leerling of de hele groep besproken worden.
Nodig eens een Kunstenaar in de klas uit. Die kan levendig en beeldend over het beroep vertellen dat past bij dit project. Het gerelateerde aanbod bij dit project vind je op onze site.
Een bezoek aan een voorstelling, tentoonstelling of vaste collectie in een Haagse culturele instelling is ook van grote meerwaarde. Zie VONK voor het actuele aanbod.
Bedenk ook van tevoren bij welke onderdelen je ouders kunt of wilt inschakelen. Het project gaat meer leven als er ook buiten de klas aandacht voor is.
Maak foto’s of filmpjes van de diverse presentatiemomenten en deel deze via de schoolwebsite, klassenapp of andere kanalen.
Project specifieke informatie
Over dit project In de introductie en oriëntatiefase zoomen we in op een eenvoudige versie van het sprookje De kikkerkoning. Wat maakt dit verhaal een sprookje? De leerlingen verkennen typische elementen in sprookjes en voeren een eenvoudig filosofisch gesprek.
In opdracht 1 luisteren de leerlingen naar een hervertelling van het sprookje De kikkerkoning. Ze verkennen de ´levenslessen´ die in het verhaal verwerkt zijn, zoals “voor wat, hoort wat” en “doen wat je beloofd hebt”. Sprookjes zijn ook een spiegel voor jezelf. Hoe ga ik om met goed en kwaad en hoe wil ik dat anderen dat doen?
In opdracht 2 luisteren de leerlingen naar het sprookje De kikkerbilletjes van de koning. Schrijfster Janneke Schotveld heeft in dit moderne sprookje niet alleen algemene levenslessen verwerkt, maar ook een aanklacht tegen de intensieve veeteelt.
In opdracht 3 verdiepen de leerlingen zich in de dieren die vaak in sprookjes voorkomen: ze praten! Een gedicht van Edward van de Vendel laat juist zien dat mensen en dieren elkaar niet kunnen verstaan. De leerlingen bedenken vervolgens een verhaal met typische sprookjeselementen naar analogie van de sprookjes die ze in de vorige lessen gehoord hebben en verwerken die in een serie schilderijen.
De leerling weet dat er verhalen bestaan die ´sprookjes´ genoemd worden.
Vaardigheidsdoel
De leerling kan kort navertellen wat hij net heeft gezien (een trailer).
Benodigdheden
het boek Grootmoeders grote oren… van Jacques Vriens
het boek De bekendste sprookjes voor kleuters van Vivian den Hollander
Aan de slag in de klas
Vertel dat jullie de komende periode aan de slag gaan met enkele sprookjes.
Vraag: “Welke sprookjes kennen jullie?” Laat telkens in twee of drie zinnen beschrijven waar het genoemde sprookje over gaat.
Zeg: “Zal ik eens een sprookje voorlezen? Luister eens naar het volgende sprookje…”
Lees nu het verhaal De kikkerkoning” voor uit het boek De bekendste sprookjes voor kleuters van Vivian den Hollander (blz. 34-40).
Opmerking: leg geen nadruk op ´voor kleuters´ in de boektitel; we hebben dit boek gekozen omdat je dan eerst een korte eenvoudige versie kunt voorlezen. In de volgende lessen komt hetzelfde sprookje terug, maar dan in een langere versie en in een bewerking.
3. Oriëntatie
Kennisdoelen
De leerling weet wat enkele kenmerken van sprookjes zijn.
Vaardigheidsdoelen
De leerling kan spontaan en vrij redeneren en argumenteren naar aanleiding van eenvoudige filosofische vragen.
Benodigdheden
het boek Grootmoeders grote oren… van Jacques Vriens
Aan de slag in de klas
Het filosofisch gesprek
Voer naar aanleiding van de introductie een filosofisch gesprek. Stel hierbij (een aantal van) onderstaande vragen:
Loopt een sprookje voor iedereen altijd goed af?
Kan een sprookje zonder slechterik?
Hoe ziet een lang en gelukkig leven er uit?
Oriëntatieopdracht
Vraag/vertel: “Wisten jullie dat sprookjes vroeger niet in boeken stonden, maar alleen maar werden verteld?”
Vraag:
Hoe begon het sprookje dat ik net heb voorgelezen? (Met: “Lang geleden was er eens…” – bespreek dat dit ongeveer hetzelfde is als “Er was eens”.)
Hoe eindigde het sprookje? (Met: “En ze leefden nog lang en gelukkig.”)
Over wie ging dit sprookje vooral? (Over een prinsesje.)
Waar ging het sprookje vooral over? (Over dat de prinses de kikker niet wilde kussen.)
Wat vond je gek in dit sprookje? (Meerdere antwoorden mogelijk, maar hopelijk zegt iemand ook “dat die kikker kan praten”.)
Tip: Lees als achtergrondinformatie de inleiding van Jacques Vriens in het boek Grootmoeders grote oren…, bladzijde 7 en 8.
Reflectievragen die je kunt stellen tijdens het werken aan de opdracht en/of erna
Welke sprookjes ken jij nog meer?
Vind jij sprookjes leuk? Waarom wel/niet?
Wat valt je op als je naar sprookjes luistert?
4. Opdracht 1: De kikkerkoning
In opdracht 1 luisteren de leerlingen naar een hervertelling van het sprookje De kikkerkoning. Ze verkennen de ´levenslessen´ die in het verhaal verwerkt zijn en daarmee ook de kenmerken van sprookjes. Sprookjes zijn dan ook een spiegel voor jezelf. Hoe ga ik om met goed en kwaad en hoe wil ik dat anderen dat doen?
Kennisdoelen
De leerling:
leert spelenderwijs wat een synoniem is;
leert wat een kwatrijn is en heeft een aantal voorbeelden gezien.
Vaardigheidsdoelen
De leerling:
zoekt afbeeldingen die op elkaar rijmen;
maakt een beeldgedicht in de vorm van een kwatrijn;
Benodigdheden
het boek Grootmoeders grote oren… van Jacques Vriens
kleine kaartjes/blaadjes om een wens op te schrijven, pen of potlood
teken- of knutselspullen (kosteloos materiaal)
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren.
Onderzoek
Volg onderstaande stappen.
Vertel (nog een keer) dat sprookjes vroeger altijd doorverteld werden. En dat iedereen het verhaaltje weer een beetje anders maakte.
Vertel dat je het sprookje over de kikkerkoning nog een keer gaat voorlezen, maar dat het nu anders is. “Letten jullie eens op wat er nu allemaal anders is dan de vorige keer dat ik het sprookje voorlas.” Lees dan het verhaal De kikkerkoning voor, blz. 82 t/m 87 in het boek Grootmoeders grote oren…
Vraag na afloop: “Waarom is dit verhaal ook alweer een sprookje?”
In de oriëntatieles kregen de leerlingen de vraag: “Waar gaat het sprookje vooral over?” (niet over wie). Op die vraag pakken we nu door, want in elk spookje zit altijd een soort levensles, een moraal, verwerkt. Vraag dus weer: “Sprookjes proberen je vaak te vertellen wat goed en wat slecht is. Waar gaat het sprookje De kikkerkoning vooral over? Wat is er goed en wat niet?”
Zorg dat bij de bespreking de levenslessen die in dit sprookje zijn ´verstopt´ verkend worden:
verwende kinderen
voor wat, hoort wat
doen wat je beloofd hebt
Reflectievragen die je kunt stellen tijdens het werken aan de opdracht en/of erna
Wat zou er aan het verhaal veranderd moeten worden zodat het geen sprookje meer is?
Welke boodschappen zijn er volgens jou nog meer in het sprookje verstopt?
Wat vind jij zelf de belangrijkste boodschap / het belangrijkst in het verhaal?
Uitvoeren
De leerlingen gaan nu de twee versies van De kikkerkoning met elkaar vergelijken: die uit het boek De bekendste sprookjes voor kleuters en die uit Grootmoeders grote oren.
Vertel nog eens dat sprookjes steeds weer opnieuw worden (door)verteld. Nu is dat gedaan door Jacques Vriens en Vivian den Hollander.
Wat is hen zelf opgevallen? (Mogelijke antwoorden: in het ene verhaal was de prinses enig kind, in de andere versie had ze zusjes. In het verhaal van Jacques Vries wordt de prinses heel erg verwend door de koning, in de andere versie niet.)
Vraag ook wat in beide versies hetzelfde is. Je komt dan al snel uit op de kern van het verhaal: je moet doen wat je beloofd hebt.
Via sprookjes kun je dus ook je eigen gedrag kritisch bekijken: “Doe jij altijd wat je beloofd hebt?” Stel deze vraag en laat de leerlingen er vrij over vertellen. Stel eventueel vervolgvragen:
Waarom deed je niet wat je beloofd had?
Wat gebeurde er toen je niet deed wat je beloofd had?
Wat vond degene aan wie je iets beloofd had ervan?
Vertel dat de kikker had gedaan wat hij beloofd had (de gouden bal uit het water halen). Maar: voor wat, hoort wat, hij wilde er ook iets voor terug (elke avond een nachtzoen). Deel nu kleine kaartjes uit en geef de leerlingen de opdracht er een wens op te schrijven: “Je wilt dat iemand iets voor jou doet. Schrijf het woord op wat hij of zij voor jou moet doen.”
Reflectievragen die je kunt stellen tijdens het werken aan de opdracht en/of erna
Welke versie vond jij het leukst? Waarom?
Hoe komt het dat de verhalen verschillend zijn?
Het ene verhaal is veel langer. Wat maakt het verhaal langer?
Presenteren
Als iedereen een wens heeft opgeschreven, laat je de leerlingen door elkaar lopen. Op jouw teken moeten er tweetallen gevormd worden. Ieder vertelt wat zijn wens is, de ander antwoordt dan: “Dat is goed, maar dan moet jij voor mij …”. Wissel enkele keren zodat de leerlingen ongeveer drie keer een tweetal hebben gevormd.
Bespreek de opdracht na door telkens een leerling deze vragen te stellen:
Je hebt de wensen van een stuk of drie kinderen gehoord. Wat vond jij de gekste of leukste wens? Van wie was die wens?
Wat heb jij als tegenprestatie gevraagd? Jij antwoordde: “Ja dat wil ik wel doen, maar dan moet jij voor mij …”.
Optie extra activiteit: Vertel dat het sprookje natuurlijk ook iets zegt over verwende kinderen. De prinses wilde een gouden bal, een pop die kan plassen, lopen en praten, een koets die getrokken wordt door tamme leeuwen…
Laat de leerlingen een ´gekker dan gek-cadeau´ bedenken en dit tekenen of knutselen.
Hang de werkjes op en bespreek ze klassikaal:
Wat vind jij het gekste cadeau?
Wie zou dat kunnen vragen?
Wat zou jij zeggen als iemand jou dit cadeau vroeg?
Reflectievragen die je kunt stellen tijdens het werken aan de opdracht en/of erna
Wat vonden jullie de gekste wens?
Wat zouden jullie nooit doen?
Wie kent een ander sprookje of verhaal waar een heel gekke wens in zat?
5. Opdracht 2: Kikkerbilletjes
In opdracht 2 luisteren de leerlingen naar het sprookje De kikkerbilletjes van de koning. Schrijfster Janneke Schotveld heeft in dit moderne sprookje niet alleen algemene levenslessen verwerkt, maar ook een aanklacht tegen de intensieve veeteelt. In de opdracht blijven we echter dicht bij de magische elementen in het verhaal.
Kennisdoel
De leerling:
weet dat (moderne) sprookjes soms ook gaan over dingen die niet helemaal kloppen in de maatschappij;
inventariseert welke sprookjes hij al kent.
Vaardigheidsdoelen
De leerling:
kan een bestaand sprookje een andere wending geven;
kan een scène uit een sprookje omzetten in een toneelstukje.
Benodigdheden
het boek De kikkerbilletjes van de koning van Janneke Schotveld
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren.
Onderzoek
Doorloop onderstaande stappen.
Vertel dat de meeste sprookjes vaak al honderden jaren oud zijn. Veel sprookjes zijn pas later in boeken opgeschreven, maar vóór die tijd vertelden vaders en moeders de sprookjes zonder een boek en hun kinderen vertelden die sprookjes dan weer aan hun kinderen. Er zijn echter ook nieuwe sprookjes: “Het sprookje dat ik nu ga voorlezen is pas in 2019 bedacht door mevrouw Janneke Schotveld. Zij schreef bijvoorbeeld ook de boeken over Superjuffie.”
Lees nu uit het boek De kikkerbilletjes van de koning, het verhaal De kikkerbilletjes van de koning voor, blz. 6 t/m 14.
Laat de leerlingen in kleine groepjes bespreken: “Waarom is dit nieuwe verhaal tóch een sprookje?” Laat per groepje één leerling samenvatten. Schrijf eventueel trefwoorden op het bord. Bespreek de uitkomst tenslotte kort klassikaal.
Reflectievragen die je kunt stellen tijdens het werken aan de opdracht en/of erna
Wat zou je nog meer willen weten over sprookjes?
Wat vond je van dit moderne sprookje?
Kon je ergens aan merken dat dit sprookje pas kort geleden is bedacht?
Uitvoeren
De leerlingen gaan nu de versies van De kikkerkoning uit het boek Grootmoeders grote oren vergelijken met de versie van Janneke Schotveld: De kikkerbilletjes van de koning.
Vraag wat in beide versies hetzelfde is.
Je begint natuurlijk met het begin en het eind. “ Er was eens…”, wat was er in het ene verhaal en wat in het andere?
Vervolgens vraag je naar het slot: “En ze leefden nog lang en gelukkig.” Wie leefden er lang en gelukkig in het verhaal van de kikkerbilletjes? En wie in het andere verhaal?
Welke overeenkomsten en verschillen hebben de leerlingen nog meer opgemerkt?
Optie voor groep 4 Vertel dat het sprookje van de Kikkerkoning je probeert te vertellen dat je moet doen wat je beloofd hebt. Maar wat is de boodschap die Janneke Schotveld in haar moderne sprookje heeft verstopt?
Wat heeft deze foto te maken met de kikkerbilletjeskelder; wat is hetzelfde?
Wat zou Janneke Schotveld vinden van de kikkerbilletjeskelder? En wat zou ze vinden van de kippenschuur?
Wat wil Janneke dus vertellen met haar sprookje over de kikkerbilletjes?
Reflectievragen die je kunt stellen tijdens het werken aan de opdracht en/of erna
Vond je het lastig om te benoemen wat anders is en wat hetzelfde?
Welke versie vond jij het leukst? Waarom?
Hoe komt het dat de verhalen verschillend zijn?
Presenteren
Lees nog eens de volgende zin voor: “Morgen, mijn lief kikkertje, ben je groot genoeg om een kijkje te nemen in mijn kikkerbilletjeskelder!”
Laat de leerlingen tweetallen vormen en afspreken wie de koning speelt en wie Begonia. Vervolgens lopen ze door het lokaal en spelen ze hoe de rondleiding gaat:
Wat vertelt de koning terwijl ze de trap afgaan en rondlopen in de kikkerkelder?
Wat zegt en vraagt Begonia aan haar vader terwijl ze rondlopen in de kelder?
Geef ongeveer vijf minuten de tijd en laat daarna iedereen weer terugkeren naar zijn stoel.
Wie vindt dat ze een goede rondleiding hebben gespeeld? Laat enkele tweetallen de rondleiding voor de klas spelen.
Vraag een reactie van de klas. Wat zijn overeenkomsten en verschillen tussen de verschillende uitvoeringen?
Reflectievragen die je kunt stellen tijdens het werken aan de opdracht en/of erna
Waar ga je het over hebben als je door de kikkerkelder loopt?
Waar ga je het juist niet over hebben?
Hoe los je het op als de ander even niets weet te zeggen? (Stel een vraag bijvoorbeeld.)
Welke rol kies je? (Koning of Begonia.) Waarom die rol? Zou je hetzelfde vertellen tijdens de rondleiding als je de andere rol hebt?
6. Opdracht 3: Er was eens…
In opdracht 3 verdiepen de leerlingen zich in de dieren die vaak in sprookjes voorkomen: ze praten! Het gedicht van Edward van de Vendel laat juist zien dat mensen en dieren elkaar niet kunnen verstaan. De leerlingen bedenken vervolgens een sprookjestoneelstuk naar analogie van de sprookjes die ze in de vorige lessen gehoord hebben en verwerken daar typische sprookjeselementen in.
Kennisdoelen
De leerling:
leert wat een storyboard is en heeft een aantal voorbeelden gezien;
leert wat een leporello is en heeft een aantal voorbeelden gezien.
Vaardigheidsdoelen
De leerling:
maakt een storyboard in de vorm van een leporello;
geeft een presentatie van zelf vormgegeven literaire producten.
Benodigdheden
het gedicht Vis uit de bundel Superguppie is alles van Edward van de Vendel
grote vellen papier om te schilderen; kwasten en verf
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren.
Onderzoek
Vertel (weer) dat sprookjes steeds opnieuw worden (her)verteld en vaak ook worden verfilmd of gespeeld, denk maar aan de trailer van de musical Doornroosje uit de introductieles. Bert en Ernie spelen het sprookje ook, kijk maar eens.
Merk op dat Ernie de rol van de kikker speelt – hij is eigenlijk ook meteen Kermit, dat is ook al een kikker die praat. In sprookjes en verhalen zitten vaak dieren die praten. Maar dieren kunnen toch helemaal niet praten?
Lees het gedicht Vis van Edward van de Vendel voor.
Vraag de leerlingen eerst vrij te reageren op het gedicht. Spits de vragen daarna verder toe:
Kunnen dieren praten?
Toch komen er in sprookjes vaak dieren voor die praten. Waarom is dat?
In de sprookjes die ik heb voorgelezen, kwam een pratende kikker voor. Waarom kon die praten? (Het was eigenlijk een prins / koning.)
Wie kent een ander sprookje waar een pratend dier in voorkomt? Vertel er eens over. Wat zegt dat dier bijvoorbeeld?
Reflectievragen die je kunt stellen tijdens het werken aan de opdracht en/of erna
Zou dit gedicht ook over een ander dier kunnen gaan?
Wat vind je bijzondere woorden in dit gedicht? Kun je er ook een ander woord voor bedenken?
Wat wil je nog meer weten over dieren in sprookjes?
Uitvoeren
Vertel dat je met de klas nu een nieuw sprookje gaat bedenken en dat je in het nieuwe sprookje dingen gaat stoppen die altijd of heel vaak in sprookjes voorkomen. Ieder groepje bedenkt een stukje van het sprookje. Met de hele klas bedenk je eerst de grote lijn. Schrijf tijdens het brainstormen steekwoorden op het bord, naast de nummers van de groepjes.
Groepje 1 − Elk sprookje begin natuurlijk met “Er was eens …”. Tja, wat was er? Een koning? Meisje? Een boerin? ...
Groepje 2 − “Ze woonden in een…”. Tja, waar woonden ze? In een groot kasteel? In een hutje in het bos? In een schelp op de zeebodem? ...
Groepje 3 − “Er woonde ook een slechterik…”. Tja, wie woonde er ook? Wat was het voor slechterik? Een heel lelijk monster? …
Groepje 4 − “Op een zekere dag…”. Tja, wat gebeurde er op een zekere dag? Belde er een pakketjesbezorger aan? Brak er brand uit? Werd er iemand ziek? ...
Groepje 5 − “Toen kwam er een tovenaar…”. Tja, waar komt die tovenaar opeens vandaan? Uit een fles? Een vliegend tapijt? Uit de kelder? ...
Groepje 6 − “De slechterik sprak stiekem af met de tovenaar…”. Tja, waar spraken ze af? Waarom konden de anderen dat niet zien?
Groepje 7 − “De tovenaar veranderde de goeierik in een dier…”. Tja, hoe deed de tovenaar dat? In wat voor dier veranderde de goeierik (van groepje 1)? Wat zei het dier?
Groepje 8 − “Maar toen kwam daar een…”. Tja, wat kwam daar? Een prins? Een mooie vlinder? Een arme, lelijke bedelaar? En wat zei die?
Groepje 9 − “En die zorgde dat…”. Tja, wat deed die om de betovering weer ongedaan te maken?
Groepje 10 − “En ze leefden lang en gelukkig…”. Tja, waar leefden ze lang en gelukkig? Hoe kun je dat zien?
Opmerking: zorg dat er ongeveer twee tot drie kinderen in een groepje zitten. Heb je minder dan dertig leerlingen, schrap of combineer dan scènes (bijv. 5 en 6 of 9 en 10).
Deel nu grote poster/schildervellen uit (A1-formaat) en geef de groepjes verf en kwasten. Ieder groepje schildert nu hun scène en bedenkt verder het verhaal bij hun plaat.
Reflectievragen die je kunt stellen tijdens het werken aan de opdracht en/of erna
Je maakt samen één schilderij. Hoe ga je de rollen verdelen? Wie schildert wat en waar?
Wat gebeurt er precies op het schilderij? Wat is het verhaal erbij?
Waar ben je erg tevreden over?
Presenteren
Hang de schilderijen op en laat de groepjes één voor één hun verhaal erbij vertellen.
Laat de kinderen in de nabespreking nog een keer recapituleren waarom het hier om een sprookje gaat:
Het gaat over goed en kwaad.
Er zit een les in waarvan iedereen iets kan leren.
Het begint met “Er was eens…” en eindigt met “Ze leefden nog lang en gelukkig”.
Reflectievragen die je kunt stellen tijdens het werken aan de opdracht en/of erna
Lukte het om het verhaal bij jullie schilderij te vertellen?
Wat vond je moeilijk?
Vormen alle schilderijen en verhalen samen weer één goed sprookje?