04-03-2024

Hoe staat het nu met kansengelijkheid binnen cultuurbeoefening? Een korte analyse.

Van de Nederlandse bevolking van zes jaar en ouder beoefent 55% kunstzinnige, creatieve of muzikale activiteiten en ze besteden er gemiddeld 8 u per week aan. Dat zijn cijfers om trots op te zijn! Vooral ook als je leest dat inkomen, een beperking of migratieachtergrond niet of nauwelijks een aangetoond verband heeft met het wel of niet beoefenen van cultuur. Behoorlijk inclusief zou je zeggen!

Maar mij vallen wel een paar dingen op ten aanzien van kansengelijkheid.

In zekere zin is cultuurbeoefening de laatste decennia beter toegankelijker geworden. Internet speelt hierbij een belangrijke rol. De eerste stappen op het vlak van cultuurbeoefening zetten mensen vaak online. Ze zoeken een tutorial voor schilderen, een filmpje om mee te dansen, een online muziekles of ze zoeken een forum om vragen te stellen, delen hun werk op socials of bieden zelfs hun kunstwerk aan als NFT’s. Volgens onderzoek leert 31% van de cultuurbeoefenaars online. Maar het nadeel van online lessen is er ook: er is een enorm groot aanbod waaruit het moeilijk kiezen is, en de kwaliteit is lastig te bepalen. Bovendien weet iedereen die cultuur beoefent dat je bij veel kunstvormen tegen een grens aanloopt als je alleen online leert: je mist een docent die je persoonlijk aanwijzingen geeft en verder helpt. Sterker nog: je kan ook hele verkeerde technieken aanleren.

Zo’n 18% van de beoefenaars gaat dan ook op zoek naar een ‘live’ les, cursus of workshop. Het veld waarin zij dan terecht komen kan je grofweg opdelen in 4 segmenten:

  • een bekende in de buurt of gemeenschap die al dan niet met een diploma les geeft of groepen begeleidt, of informele groepen die samenkomen om cultuur te beoefenen
  • een buurthuis of andere welzijnsinstelling met cultureel aanbod
  • een gediplomeerde zelfstandige docent of kunstenaar met een eigen lespraktijk
  • een organisatie of instelling, zoals een vereniging, kunstencentrum, dans- muziek- of theaterschool

Opvallend is nu dat het opleidingsniveau en inkomen van de cultuurbeoefenaar samenhangt met de aanbieders waar zij zich aanmelden voor lessen. Beoefenaars met een hoger inkomen of een hbo of wo opleiding kiezen eerder voor een zelfstandige docent of kunstenaar, terwijl lagere inkomens en praktisch opgeleide beoefenaars eerder voor een buurthuis of wijkcentrum kiezen.

Is dat erg en hoe komt dit?

Laten we eens naar de verschillende aanbieders kijken in het licht van toegankelijkheid en kansengelijkheid en verschillende drempels zoals vindbaarheid, fysieke afstand prijs, en sociaal-culturele drempels. 

Vindbaarheid, zichtbaarheid en prijs

  • Het aanbod van kunstencentra, muziek/dans/theater of kunstscholen is over het algemeen het beste vindbaar. Het zijn vaak fysiek zichtbare plekken in de stad, en ze zijn online meestal ook goed zichtbaar.
  • Individuele zzp-ers en bekenden uit de buurt of gemeenschap zijn van buiten af minder zichtbaar, maar juist door mond-op- mond reclame te vinden. Je komt er vaak alleen terecht als je iemand kent die er al les heeft.
  • Het aanbod binnen buurthuizen is vaak van buiten af moeilijk te vinden, maar kom je er eenmaal binnen (door een andere activiteit of omdat je in de buurt woont), dan is het juist weer heel laagdrempelig. En qua fysieke afstand zijn buurthuizen vaak het meest dichtbij, terwijl kunstencentra of kunstscholen vaak minder verspreid door de stad zitten.
  • Het aanbod in buurthuizen en door ongediplomeerde bekenden in de buurt of gemeenschap is meestal goedkoper, terwijl de prijs van het aanbod van zzp-ers en scholen meestal hoger ligt, maar onderling niet veel verschilt qua prijs.

Kwaliteit

Maar hoe zit het nu met de kwaliteit? Die verschilt enorm.

  • In het formele circuit van kunstencentra en kunst/muziek/dans of theaterscholen is over het algemeen enige controle op kwaliteit, omdat er wordt gevraagd naar diploma’s. Kanttekening hierbij is dat er ook organisatieverbanden zijn waarbij deze controle er niet is. En je kan je ook afvragen of een diploma per se gelijk staat aan kwaliteit.
  • In het informele circuit en bij zzp-ers is er geen enkele controle op veiligheid en kwaliteit. Iedereen mag zich gitaardocent noemen. De kwaliteit verschilt dus enorm.
  • De situatie in buurthuizen is lastiger te beoordelen. Bij veel buurthuizen ligt het accent eerder op het sociale aspect dan op de artistieke kwaliteit. Vaak wordt er niet gewerkt met gediplomeerde kunstvakdocenten. Daar staat tegenover dat zij soms werken met inspirerende kunstenaars die op een andere manier hun vak hebben geleerd, of met jongerenwerkers, die als geen ander weten waar kinderen en jongeren behoefte aan hebben. Ook hoor ik vaak dat hun aanbod beter is aangepast op de culturele diversiteit van de beoefenaar. De kwaliteiten qua aansluiting op de doelgroep zijn dus vaak hoog, maar we kunnen ook zeggen dat de artistieke kwaliteit van het aanbod soms minder aandacht krijgt.

2 circuits

We kunnen stellen dat er grofweg twee circuits zijn bij cultuurbeoefening: het informele en buurthuiscircuit, en het formelere zzp/scholen circuit. Opleiding en inkomen is gerelateerd  aan in welk circuit je terechtkomt, en deze circuits mengen nauwelijks. In het licht van kansengelijkheid is dit niet wenselijk, want alle cultuurbeoefenaars hebben recht op dezelfde kwaliteit en toegankelijkheid. We zien in de praktijk dat er aanbod is voor elke prijs en op veel verschillende plekken, maar degene die in het buurthuiscircuit lessen volgt heeft minder kansen op artistieke ontwikkeling en daarmee ook op talentontwikkeling en eventueel doorstromen naar een kunstopleiding.

Dit zijn onze tips:

Overheden en fondsen

kijk bij het maken van beleid naar alle circuits. We zien te vaak dat subsidiegevers zich focussen op het formele circuit en er op inzetten dat er méér formeel aanbod moet komen, terwijl er geen zicht is op het informele circuit of de kwaliteit daarvan niet op waarde wordt geschat. Maak daarnaast het formele circuit betaalbaar voor de lage inkomens, met subsidies of andere fondsen.

Kunstencentra/muziek/dans/theater en kunstscholen 

realiseer je dat dit informele circuit er is. Ik hoor te vaak dat deze organisaties ‘aanbod naar de wijk willen brengen, omdat er niets is’. Realiseer je dat het er vaak al wel is, alleen onzichtbaar en anders georganiseerd. Als je daar (gesubsidieerd) aanbod aan toevoegt concurreer je dus ook met bestaand aanbod. Kijk liever welk aanbod er in het informele circuit al is, ga samenwerken en biedt eventueel aanvullend of verdiepend aanbod aan, liefst ook in de wijk, in buurthuizen.

Buurthuizen 

artistieke kwaliteit is van belang, ook jullie deelnemers hebben daar recht op. Haal professionele vakdocenten in huis die samen met de inspirerende kunstenaars en jongerenwerkers de artistieke kwaliteit verbeteren, en maak dit betaalbaar door bijdragen van het jeugdfonds sport en cultuur of andere fondsen of gemeentelijke regelingen.

Tot slot

Informele en formele aanbieders kunnen veel van elkaar leren op het gebied van inclusie, toegankelijkheid, laagdrempeligheid en kwaliteit. Het zou mooi zijn als ze naar elkaar doorverwijzen en gaan samenwerken. CultuurSchakel zet zich ervoor in om beide circuits in beeld te brengen, aan elkaar te koppelen en van elkaar te laten leren.