Hoe verzin je een verhaal ? Dat lijkt misschien heel moeilijk, maar iedereen kan het! In dit theaterproject ontdekken de leerlingen hoe je stap voor stap een goed verhaal bedenkt. Met De wereld van de Gorgels van Jochem Myjer onderzoeken ze personages. Ze verzinnen eigen figuren en bedenken wat deze allemaal kunnen doen. De volgende opdracht draait om verhaalwendingen. Prinsesje Annabel van Annie M.G. Schmidt is daarbij de inspiratiebron. In de laatste opdracht komen standaardformules aan bod, zoals ‘er was eens…’ en ‘ze leefden nog lang en gelukkig’. De leerlingen leren hoe ze eindeloos op dit soort verhaalelementen kunnen variëren. Je kunt steeds weer nieuwe personages, nieuwe werelden en nieuwe gebeurtenissen bedenken. Dat brengt de klas tot slot in de praktijk met een potpourri van grappige en onverwachte situaties. Helemaal zelf verzonnen!
Welkom! Je gaat in de klas werken met het lesmateriaal van Cultuuronderwijs op zijn Haags (COH). Voor je aan de slag gaat leggen we je uit hoe je dit project tot een succes kunt maken.
Samen ontdekken Onze cultuurlessen zijn gebaseerd op de didactiek van procesmatig werken, de leerlingen doorlopen hierbij een creatief proces. Zij worden zich bewuster van zichzelf, hun omgeving en ontdekken op een speelse manier hun creatieve vermogen. Met als kern dat je als leerkracht samen met de leerlingen beleeft, beschouwt, verbeeldt, bedenkt en maakt.
Houdingsdoelen Bij de introductie, oriëntatie en opdrachten worden kennisdoelen en vaardigheidsdoelen benoemd. Onderstaande houdingsdoelen gelden in het algemeen:
De leerling toont zich nieuwsgierig en proactief.
De leerling kan positief-kritisch reflecteren op eigen werk en op dat van anderen.
Overleg en deel je plannen met de ICC’er of je cultuurcoach.
Wij adviseren je het hele project van tevoren door te lezen om je goed voor te bereiden en de mogelijkheden te ontdekken die het project biedt.
Je kunt het lesmateriaal ook downloaden en printen. Gebruik het digibord voor het beeldmateriaal.
Als richtlijn adviseren wij voor het doorlopen van het creatief proces in het hele project, zes tot acht lesmomenten in te plannen. Alle projecten hebben een introductie, oriëntatie en drie opdrachten. Je kunt ervoor kiezen het lesmateriaal naar eigen wens aan te passen.
Iedere opdracht heeft dezelfde opbouw: onderzoeken, uitvoeren en presenteren. De reflectievragen kunnen tijdens en na iedere fase van het creatief proces met de individuele leerling of de hele groep besproken worden.
Nodig eens een kunstenaar in de klas uit. Die kan levendig en beeldend over zijn/haar/diens vak vertellen, aansluitend bij dit project. Het gerelateerde aanbod bij dit project vind je op onze site.
Een bezoek aan een voorstelling, tentoonstelling of vaste collectie in een Haagse culturele instelling is ook van grote meerwaarde. Zie VONK voor het actuele aanbod.
Bedenk ook van tevoren bij welke onderdelen je ouders of verzorgers kunt of wilt inschakelen. Het project gaat meer leven als er ook buiten de klas aandacht voor is.
Maak foto’s of filmpjes van de diverse presentatiemomenten en deel deze via de schoolwebsite, klassenapp of andere kanalen.
Projectspecifieke informatie
Over dit project Hoe verzin je een verhaal? Dat lijkt misschien heel moeilijk, maar iedereen kan het! In dit theaterproject ontdekken de leerlingen hoe je stap voor stap een goed verhaal bedenkt. Met De wereld van de Gorgels van Jochem Myjer onderzoeken ze personages. Ze verzinnen eigen figuren en bedenken wat deze allemaal kunnen doen. De volgende opdracht draait om verhaalwendingen. Prinsesje Annabel van Annie M.G. Schmidt is daarbij de inspiratiebron. In de laatste opdracht komen standaardformules aan bod, zoals ‘er was eens…’ en ‘ze leefden nog lang en gelukkig’. De leerlingen leren hoe ze eindeloos op dit soort verhaalelementen kunnen variëren. Je kunt steeds weer nieuwe personages, nieuwe werelden en nieuwe gebeurtenissen bedenken. Dat brengt de klas tot slot in de praktijk met een potpourri van grappige en onverwachte situaties. Helemaal zelf verzonnen!
Doelen Er worden twee hoofddoelen geformuleerd die specifiek zijn voor het hele project. Dit zijn doelen op het gebied van kennis en vaardigheden. Aan het eind van het project worden deze doelen geëvalueerd met behulp van de succescriteria op het gebied van zelfregulering: de leerling kijkt terug en blikt vooruit.
Reflecteren De reflectievragen bij de verschillende fases van het creatief proces kunnen tijdens en na iedere fase met de individuele leerling of de hele groep besproken worden. Zie ook de hand-out: Rollen van de leerkracht.
Taalonderwijs Wil je woorden uit dit project koppelen aan taalonderwijs? Raadpleeg dan de begrippenlijst.
Algemene benodigdheden Maak gedurende het hele project gebruik van de volgende ruimtes en materialen:
klaslokaal of speellokaal
muziekinstallatie en/of digibord
digitaal foto- en filmtoestel (bijvoorbeeld smartphone)
(kleuren)printer
postervellen en stiften voor de leerkracht om aantekeningen te maken tijdens gesprekken in de klas
2. Introductie
Hoofddoel kennis
De leerling past de verhaalelementen wie-wat-waar-wanneer-waarom en hoe toe in eigen verhalen.
Hoofddoel vaardigheid
De leerling geeft vorm aan eigen verhalen door het gebruik van humor met behulp van overdrijving door mimiek, houding en klank.
Benodigdheden
boek: De Gorgels van Jochem Myjer (zie hieronder ook de link naar de interactieve site bij dit boek)
Aan de slag in de klas
Maak een keuze uit onderstaande opdrachten om het project te introduceren.
Vervelen
Bekijk en bespreek de sketch Vervelen van VetCabaret. Vervelen de leerlingen zich wel eens? Hoe voelt dat?
In de scène van VetCabaret wordt de verveling duidelijk en overdreven, fysiek uitgebeeld. Geef de leerlingen de opdracht in mimiek, houding en klank verveling uit te drukken. Laat bijvoorbeeld één leerling een manier kiezen van uitbeelden en laat de andere leerlingen deze houding nadoen. Kijk welke variaties de leerlingen allemaal kunnen bedenken. Denk bij houdingen aan: staand, zittend en liggend. Bij klanken aan zuchten, kreunen of geërgerde en langgerekte klanken. Bij mimiek aan de emoties die de verveling teweegbrengen. Bespreek de houdingen na en welke gevoelens de leerlingen erbij krijgen.
Vraag de leerlingen te vertellen wat volgens hen manieren zijn om te zorgen dat je je niet meer verveelt.
Introduceer het Zin in verzinnen - Iets nieuws verzinnen, hoe doe je dat? Wat als je iets mag verzinnen dat de (school) dag zou kunnen veranderen? Wat zou je dan allemaal verzinnen? En als je kon toveren? Schrijf eventueel de bevindingen op.
Vertel dat jullie gaan oefenen met het verzinnen, door bijvoorbeeld met humor en gekke wendingen nieuwe verhalen te gaan maken en spelen.
Ik heb zin in… Om te ontdekken hoeveel vreemde dingen er te verzinnen zijn, heb je een toverstaf.
Leg uit dat de leerlingen mogen toveren waar ze zin in hebben. Geef een voorbeeld: zwaai met de toverstaf en tover bijvoorbeeld: blauwe ijsjes, giechelende hamsters, griezelige monsters, vrolijke puppies, alles achterstevoren, niet meer kunnen bewegen, etc.
Laat de leerlingen het getoverde eventueel uitbeelden. Geef de leerlingen die dat willen de beurt, zodat ze ook iets vreemds kunnen verzinnen en toveren.
Gorgels
Bekijk, bespreek en stap in de verzonnen wereld van de Gorgels op de interactieve site.
Lees gezamenlijk het boek, geschreven en bedacht door cabaretier Jochem Myjer.
Bespreek met de leerlingen hoe ze denken dat een schrijver dat doet, nieuwe verhalen verzinnen. Wat heb je daarvoor nodig?
Jochem Myjer is cabaretier. Wat is dat voor beroep? Moet je daar ook veel voor verzinnen? Moet het altijd grappig of gek zijn?
Zit er humor in het verhaal van de Gorgels? Welke voorbeelden kunnen de leerlingen geven van grappige situaties of teksten? Wat kunnen ze vertellen over de Gorgels? Wat voor soort figuren zijn het?
3. Oriëntatie
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste oriëntatie-onderdelen: het filosofisch gesprek en het uitvoeren van de eerste opdracht.
Het filosofisch gesprek In de oriëntatiefase van de les voer je naar aanleiding van de introductie een filosofisch gesprek. Dit is belangrijk voor het creatieve proces. Je kunt het filosofisch gesprek natuurlijk ook tijdens de andere lesonderdelen inzetten. Stel hierbij (een aantal van) onderstaande vragen:
Verzin je wel eens iets dat waarvan je eigenlijk denkt dat het niet kan?
Wanneer heb je wel eens zin in gek doen?
Wat voor gekke dingen doe je dan? Wanneer noemen we iets 'gek'? Is het voor iedereen hetzelfde, of is het een mening?
Is gek grappig?
Wat moet je doen om grappig te zijn?
Wat is humor?
Wanneer vind je dat gek doen eigenlijk niet kan?
Maak een keuze uit onderstaande opdrachten.
Humor Bekijk en bespreek de aflevering Humor van Klokhuis. (Bepaal vooraf tot waar je wilt kijken, bijvoorbeeld tot 10 min. 40.)
Kattenkwaad
Bekijk en bespreek de cabaret-act Kattekwaad van VetCabaret. Wat is kattenkwaad eigenlijk? Waarom heet het zo? Hebben de leerlingen wel eens kattenkwaad uitgehaald? Kunnen ze er voorbeelden van geven?
Laat de leerlingen in kleine groepjes een voorbeeld van kattenkwaad uitspelen in een korte uitbeeldscène zonder tekst. Geef de groepjes even de tijd om te oefenen en afspraken te maken. Laat de scènetjes aan elkaar zien en bespreek ze na. Was het duidelijk om welk kattenkwaad het ging?
Moppentrommel
Verzamel met de hele klas moppen. Vraag de leerlingen of ze een goede mop kennen of om er een te gaan zoeken. Kijk bijvoorbeeld op de site Kids-start. Laat de leerlingen hun gekozen mop vertellen voor de klas. Geef zelf het voorbeeld door als eerste een mop te vertellen. Bespreek het na. Hoe ging het vertellen? Wat is er leuk aan de mop? Werkte het? Voor wie wel en voor wie niet?
Kies de leukste of beste moppen uit en laat de leerlingen in groepjes de gekozen mop uitspelen in een scène.
Succescriterium
Bespreek met de leerlingen de opdracht(en): welke onderwerpen gaan zij onderzoeken de komende les of tijd? Formuleer vanuit het filosofisch gesprek en/of de oriëntatie-opdracht, samen met de leerlingen, een succescriterium waaraan zij werken. Een voorbeeld van een succescriterium bij dit project:
De leerling vertelt met humor een eigen verhaal aan de hand van verschillende verhaal- en theaterelementen.
4. Opdracht: Er was eens
In de eerste opdracht van dit project bekijken de leerlingen het boek De Gorgels van Jochem Myjer. Op basis van dit boek bedenken en maken de leerlingen hun eigen Gorgel met karaktereigenschappen en uiterlijke kenmerken. Daarna vertellen en spelen de leerlingen een grappig verhaal rondom de verzonnen Gorgels waarbij ze gebruikmaken van de 5 W-vragen. Ze presenteren een gezamenlijk verhaal rond hun eigen klasse-Gorgel.
Subdoel kennis
De leerling benoemt het verschil tussen karaktereigenschappen en uiterlijke kenmerken.
Subdoel vaardigheid
De leerling past de verhaalelementen wie-wat-waar-hoe-waarom toe in begeleid spel.
Benodigdheden
tekenmaterialen
stevig karton en stokjes
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoeken, uitvoeren, presenteren en evalueren.
Maak een keuze uit onderstaande opdrachten.
Wie oh wie
Lees en bespreek (nogmaals) het boek De Gorgels van Jochem Myjer. Verzamel met de klas de hoofdpersonages. Wie is of zijn de belangrijkste figuren in het verhaal? Wat zijn de kenmerken en karaktereigenschappen van de verschillende personages? Hoe zien zij eruit? Wat voor karaktereigenschappen hebben ze? Zijn ze vrolijk, aardig, stout, gevaarlijk, boos, sterk of bang? Hebben ze humor?
Bespreek met de leerlingen dat ze een eigen Gorgel voor zichzelf mogen gaan verzinnen. stel begeleidende vragen: Wat moet jouw Gorgel allemaal kunnen? Waar heb je hem voor nodig? Hoe is zijn karakter? Hoe zou je willen dat hij eruitziet?
Bespreek de mogelijkheden. Is het een mens? Een dier? Een sprookjesfiguur? Of helemaal fantasie?
Noteer de bevindingen en bespreek het na. Zijn er veel verschillende dingen bedacht? Zitten er bijzondere ideeën bij? Hoe kun je de ideeën zo origineel mogelijk maken?
Geef de leerlingen de opdracht een tekening te maken van hun eigen verzonnen Gorgel. Laat ze ook een naam verzinnen voor hun eigen Gorgel.
Knip de figuren uit en hang ze op in de klas. Of maak een kopie van de tekening van de eigen Gorgels, plak ze op stevig papier of karton, knip ze uit en bevestig er een stokje aan, zodat het een stokpopje wordt.
Laat een aantal leerlingen vertellen waarom ze deze Gorgel hebben verzonnen. Stel vragen zoals: Wat is er zo leuk, bijzonder aan dit figuur? Wat doet hij allemaal voor je? Laat de leerlingen ook vertellen over de karaktereigenschappen.
De wereld van Lees en bespreek ook De wereld van de Gorgels van Jochem Myjer en illustrator Rick de Haas. Wat vinden de leerlingen van die wereld? Wat zijn de verschillen met de mensenwereld? Hoe zouden zij willen dat hun ‘echte’ wereld eruitzag?
Er zijn verschillende manieren om het project uit te voeren. Maak een keuze uit onderstaande mogelijkheden.
Er was eens…
Vorm tweetallen. De leerlingen vertellen elkaar eerst over hun eigen verzonnen Gorgel: Hoe heet hij? Waar komt hij vandaan? Hoe doet hij? Wat vindt hij leuk, vies, moeilijk, eng, etc. Wat doet hij voor jou? Waar is hij goed in?
Samen gaan ze aan de klas vertellen over de figuren, waarbij ze elkaar aanvullen en versterken. Ze letten op hun houding, op verstaanbaarheid en expressie. Ze gaan daarbij overdrijven. Geef de leerlingen wat tijd om te oefenen. Laat ze hun figuur presenteren. Help de leerlingen eventueel op weg door het samen met een leerling een keer voor te doen. Bijvoorbeeld op de volgende wijze:
Speler 1: Er was eens een Gorgel en hij heette Prievel. Hij was heel klein en dik.
Speler 2: Heel erg dik. En hij was grappig.
Speler 1: Heel erg grappig. Hij lust vieze dingen zoals spruitjes.
Speler 2: Hij houdt van smakken.
Speler 1: Heel erg vies smakken en scheten laten.
Speler 2: Maar hij houdt ook van kinderen helpen.
De avonturen van
Bespreek de basiselementen hoe een verhaaltje in elkaar zit:
Wie is of zijn de hoofdfiguren of personages?
Waar zijn ze?
Wat gebeurt er met hen?
Waarom gebeurt dat?
Hoe gaat het verder? Wordt bijvoorbeeld het probleem opgelost?
Hoe begint het verhaal? Hoe loopt het af?
Vorm twee- of drietallen en laat ze oefenen met het verzinnen van een verhaaltje over een zelfgekozen personage, door om en om één zin te zeggen. Bijvoorbeeld:
Knikkie is in het park. Hij ziet daar Knakkie. Knikkie wordt verliefd. Hij geeft Knakkie een doosje bonbons. Knakkie zegt 'Ik lust geen bonbons, maar ik lust wel taart!' Ze gaan naar een bakker om een taartje te eten en leefden nog lang en gelukkig!
Laat de twee- of drietallen navertellen wat ze hebben verzonnen, of laat ze het naspelen in een korte scène.
Gorgelgrappen Laat de leerlingen in tweetallen een korte humoristische Gorgelsketch verzinnen en uitspelen. Wat voor moppen vertellen Gorgels elkaar? Wat voor kattenkwaad halen ze uit? Gebruik eventueel de stokpopjes, als die gemaakt zijn, en maak er poppenspel van.
Gorgelscènes
Vorm groepjes. Geef de leerlingen de opdracht een korte scène te maken waarin een grappig Gorgelavontuurtje beleefd wordt. Start eventueel met een warming-up. Laat de leerlingen in een bevriesspel mensenkinderen, Gorgels of Brutelaars spelen. Hoe bewegen de Gorgels en de Brutelaars? Hoe praten ze? Hoe kun je in beweging en stem duidelijk de verschillen laten zien tussen de verschillende rolfiguren?
Help de groepjes op weg door met hen aan de hand van de wie, wat, waar-vragen een verhaallijntje te verzinnen. Wat maken de personages mee? Waar zijn ze? Hoe kan er humor in de scène komen? Geef de leerlingen de tijd om te oefenen. Laat de scènes aan elkaar zien. En bespreek ze na.
Een Gorgel voor de klas Kies met de leerlingen een eigen Gorgel speciaal voor de klas uit. Gebruik de eerder gemaakte Gorgels of verzin een hele nieuwe met behulp van de opbrengsten uit de vorige opdrachten. Hoe moet hij zijn? Wat moet hij allemaal kunnen? Denk aan: de leerlingen beter helpen met leren, de concentratie verhogen, momenten van ontspanning geven, etc. Stel begeleidende vragen: Tegen welke Brutelaars moet de klasse-Gorgel jullie beschermen? Wat doen die Brutelaars? Pesten? De leerlingen slaperig maken, de juf boos?
Hoe ziet een klasse-Gorgel eruit? Heeft hij een eigen taal? Welke bijzondere woorden zegt hij als hij blij, trots of geschrokken is? Wat is zijn naam?
Maak een keuze uit onderstaande mogelijkheden.
Zin in verzinnen Bedenk elke dag samen een verhaal over de klasse-Gorgel. Stel begeleidende vragen: Hoe kan hij de schooldag leuker, beter of grappiger maken? Kan hij helpen met rekenen en taal? Of met de gymles? Helpt hij je als je bang bent, of een beetje buikpijn hebt? Zijn er Brutelaars? Wat doen die om te pesten? De taalles extra moeilijk maken? De juf of meester een boze bui geven? De leerlingen moe maken, verveling geven of ruzie laten maken?
Gorgelklas Nodig de ouders en/of verzorgers uit en laat de leerlingen vertellen over de wereld van de Gorgels. Laat de leerlingen hun Gorgel-scènes uit de uitvoeropdrachten spelen en presenteren. Kijk of het lukt om er grappige scènes van te maken. Of laat de leerlingen Gorgelgrappen vertellen of uitspelen.
Reflectie subdoelen
Hoe liet je zien dat jouw zelf verzonnen personage humor heeft?
Reflectie proces
Wat deed je waardoor de andere leerlingen moesten lachen?
5. Opdracht: En….ehhh toen
Tijdens het onderzoek van deze opdracht ervaren de leerlingen dat de vijf W’s de basis vormen voor theater. Met een beginzin gevolgd door ‘en toen’, verzinnen de leerlingen met de leerkracht nieuwe verhalen. Personages in bestaande verhalen en gedichten worden in de uitvoerende fase geanalyseerd op eigenschappen en kenmerken en uitgespeeld met de nadruk op de vijf W’s. Tijdens de presentatie van deze opdracht laten de leerlingen een aantal gemaakte en geoefende scènes zien aan ouders/verzorgers vanuit tableaus vivants.
Subdoel kennis
De leerling past de verhaalelementen wie-wat-waar-wanneer-waarom (de vijf W’s) toe.
Subdoel vaardigheid
De leerling speelt met bestaande personages een eigen verhaal.
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoeken, uitvoeren, presenteren en evalueren.
Maak een keuze uit onderstaande opdrachten.
Verhaalmogelijkheden
Bespreek met de leerlingen dat jullie in deze deelopdracht gaan spelen met nieuwe wendingen verzinnen voor bestaande verhalen. De vaste gegevens die de basis voor het dramatiseren vormen, zijn de vijf W’s:
Wie: de personages in de scène
Waar: de plaats waar de scène zich afspeelt
Wanneer: de tijd waarin de scène zich afspeelt
Wat: wat er gebeurt tussen de personages en in het verhaal
Waarom: waarom het gebeurt en hoe
De wie, wat, waar, wanneer en waarom-elementen zijn belangrijk voor spelers en spelbegeleider omdat ze houvast bieden bij het vertalen van een idee naar een speelbare situatie. Het geeft steun bij het vormgeven van wat gespeeld gaat worden.
Bespreek met de leerlingen dat in een verhaal altijd iets (spannends) gebeurt. Oefen met de leerlingen in de kring het verzinnen. Je start het verhaal met een beginzin zoals: 'Er was eens een paarse olifant die heel erg hield van fietsen op een eenwieler. Op een dag is zijn bandje lek…'. Dan vraag je: 'En wat gebeurde er toen?….' De leerling die iets weet te verzinnen, mag het zeggen. Samen met jou maken de leerlingen een verhaal. Herhaal dit met dezelfde beginzin en ontdek welk nieuw verhaal er nu ontstaat.
Prinsesje Annabel
Lees de bijlage:Prinsesje Annabelvan Annie M. G. Schmidt voor (tot waar aangegeven). We halen de vijf W’ s uit het gedicht. Het ‘wat’-element wordt straks verder verzonnen door de leerlingen zelf. Bespreek met de leerlingen wie de personages zijn in het gedicht: over wie gaat het allemaal? Prinsesje Annabel, de koning en koningin, tovenaar Merijn, ….
Laat de leerlingen als warming-up, met het bevriesspel, als het prinsesje Annabel verschillende emoties uitspelen: blij, lief, boos, ondeugend, vervelend, etc. Laat de leerlingen ook als de koning en koningin, de bedienden en tovenaar door de ruimte lopen. Hoe loop en spreek je koninklijk? Hoe loopt een bediende? Bespreek de verschillen.
Bespreek met de leerlingen:
Vinden ze dat er grappige elementen in het verhaal zitten?
Welke zijn dat dan?
Waarom doet het prinsesje zo?
Verveelt ze zich?
Wat denken de leerlingen dat er zou kunnen gebeuren?
Noteer eventueel de bevindingen.
Er zijn verschillende manieren om het project uit te voeren. Maak een keuze uit onderstaande mogelijkheden.
Koninklijk Diner Je maakt een grote tafel en laat de leerlingen in groepjes van 5-6 een improvisatie of geleid spel doen rondom het diner in de eetzaal van het paleis. Sommige leerlingen kunnen de lakeien of de bedienden spelen. Hoe eet je als je koninklijk bent?
Oei, hoe zal het verder gaan?
Vorm groepjes van 5-6 leerlingen. De opdracht is een stukje te maken over wat de tovenaar met Annabel doet. De leerlingen mogen zelf invulling geven aan het ‘wat’, en verzinnen het verloop van de scène met behulp van de vijf W’s. Schrijf de vijf W's op het bord:
Wie
Prinsesje Annabel
de koning en koningin
tovenaar Merijn
wie er in deze scène nog meer een rol gaan spelen (wordt door de leerlingen zelf ingevuld)
Waar
De eetzaal
Wanneer
Tijdens het avondeten
Wat
Wat doet de tovenaar?
Wat gebeurt er met Annabel?
Wat doen de andere personages?
Waarom
Waarom doet de tovenaar dat?
Wat wil de tovenaar bereiken?
De leerlingen verdelen de rollen, overleggen en verzinnen het vervolg van het verhaal. Ze repeteren hun stukje. Geef de leerlingen mee dat ze gaan proberen om ook de emoties en de verschillende karakters zo goed mogelijk te spelen.
De groepjes presenteren hun scènes aan elkaar. Geef de leerlingen die kijken (het publiek) de opdracht mee op de vijf W´s te letten. Kunnen ze uit het stukje opmaken wat er gebeurde, waar het zich afspeelde en wanneer en wie de andere personages zijn?
Onderzoek eventueel met de leerlingen of ze grappiger vervolgvarianten kunnen bedenken met komische elementen erin.
Maak een keuze uit onderstaande opdrachten.
Maak een selectie uit de leukste scènes.
Oefen deze nogmaals met de leerlingen waarbij ze elkaar tips en tops geven voor het verbeteren van de scènes.
Leg de afspraken vast. Geef meer structuur aan de scènes door bijvoorbeeld de groepjes bij de presentatie klaar te laten staan in een begintableau. Een tableau is als een foto, de leerlingen staan in een beginhouding als bevroren voor minimaal vijf seconden.
Je klapt na vijf seconden in je handen en het spel begint: de scène komt tot leven. Aan het einde bevriest de scène. Laat ook dit beeld vijf seconden staan (zie de video Tableau Vivant uit de Toolbox).
Nodig publiek uit om te kijken naar de verschillende scènes.
Start met voorlezen van het gedicht (tot waar aangegeven).
Lees na de presentatie het gedicht uit.
Reflectie subdoelen
In welk verhaal zag je duidelijk waar en wanneer het zich afspeelde?
Reflectie proces
Hoe vind je het om zelf te bedenken hoe een verhaal dat begint met ‘En toen…’ verder gaat?
6. Opdracht: En ze leefden
In de onderzoeksfase van deze laatste opdracht bekijken en onderzoeken de leerlingen een sprookje dat net even anders is dan het origineel. Waarbij ze goed letten op de vijf W’s. In de uitvoerende fase bekijken de leerlingen sprookjes waarbij verschillende verhaallijnen door elkaar lopen. Daarna bedenken en maken ze een eigen toneelstuk met de titel En ze leefden nog lang en gelukkig, waarbij alle ervaringen en kennis van de vorige opdrachten worden ingezet. In de eindpresentatie laten de leerlingen hun gemaakte toneelstuk zien aan publiek.
Subdoel kennis
De leerling legt uit dat je eindeloos kunt variëren met de verschillende verhaalwendingen en verhaalelementen (vijf W’s plus hoe).
Subdoel vaardigheid
De leerling speelt, samen met anderen, een scene waarbij verschillende verhaallijnen met humor worden verbeeld.
Benodigdheden
diverse rekwisieten voor het toneelstuk En ze leefden nog lang en gelukkig
teken- en collagematerialen voor het maken van een uitnodiging
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoeken, uitvoeren, presenteren en evalueren.
Waarom zeggen ze in sprookjes altijd: en ze leefden nog lang en gelukkig?
Wat gaan de acteurs doen in dit theaterstuk?
Waarom zit er een einde aan een verhaal? Hoe moet een verhaal eindigen? Moet het altijd goed eindigen of mag het ook slecht eindigen?
Wat gebeurt er daarna met de personages? Leefden ze echt lang en gelukkig? Wat als het daarna allemaal anders gaat?
Prins(es) op de erwt
Lees en bespreek het verhaal De prinses op de erwt uit het boek 'Hoe ging dat ook alweer?' van Heidi Jaspers. Waarin de sprookjes net een beetje anders zijn dan het origineel. Of gebruik het inkijkexemplaar.
Bespreek eerst met de leerlingen de vijf W’s en vooral wie de personages zijn in deze nieuwe versie van De prinses op de erwt: Wat voor soort prinsessen komen er allemaal voor in dit verhaal?
Bespreek met de leerlingen of het uiterlijk van iemand iets zegt over het innerlijk, bijvoorbeeld bij de prinsessen in dit verhaal.
Slapeloos
Bespreek met de leerlingen dat de prinses die helemaal verregend aanklopt bij het paleis super gevoelig blijkt te zijn. Ze voelt zelfs een klein erwtje liggen onder een grote stapel matrassen. Daardoor kan ze niet slapen en wordt ze heel erg moe.
Laat de leerlingen in een geleid spel de prins(es), die niet kan slapen doordat er een erwt onder de matrassen ligt, naspelen. Vorm groepjes en laat de groepjes om de beurt uitbeelden hoe de prins(es) die niet kan slapen zucht, steunt en moppert door die vervelende erwt onder het matras. Geef ze tips voor mimiek en lichamelijk spel, denk aan:
onrustig woelen en draaien
op je rug krabben en voorzichtig met je hand onder je rug voelen
opstaan en je schouder of rug masseren alsof het pijn doet
steeds opnieuw een comfortabele houding proberen te inden, maar niks helpt
je wenkbrauwen optrekken en geïrriteerd kijken
klagen en jengelen
en wat de leerlingen zelf nog kunnen bedenken.
Net een beetje anders
Bespreek met de leerlingen dat de in het boek 'Hoe ging dat ook alweer?' allemaal net een beetje anders lopen dan in de originele versie. In deze opdracht gaan de leerlingen aan de slag om zelf zo'n verhaalwending te verzinnen.
Bespreek eerst met de leerlingen de volgende vragen:
Waarom vindt prins Anton geen van de prinsessen leuk?
Wanneer is iemand volgens jullie geschikt om te trouwen met prins Anton?
Bemoeien de ouders van prins Anton zich te veel met zijn zoektocht naar een prinses? Is dat erg? Of is dat juist heel goed en lief bedoeld?
Bespreek met de leerlingen of ze zelf het verhaal nog een andere wending kunnen geven of een ander einde kunnen verzinnen. Laat ze in tweetallen overleggen en aan de groep vertellen wat voor einde ze hebben bedacht. Noteer eventueel de ideeën van de leerlingen.
Maak een keuze uit onderstaande opdrachten.
Er was eens Bekijk vooraf de uitleg over de televisieserie Once upon a time. Let op! Deze serie is eigenlijk voor oudere kinderen bedoeld. De serie gaat over sprookjesfiguren in allerlei (sprookjes)werelden, waarbij alles door elkaar heen loopt en er allemaal nieuwe avonturen ontstaan.
Leg de leerlingen uit dat de serie gaat over nieuwe (sprookjes)werelden waarin alles anders is. Bekijk in ieder geval met de leerlingen het fragment tot 1 minuut 20.
Verveling in verhalenland
Vertel de leerlingen dat jullie samen een toneelstuk in elkaar gaan zetten met de titel: En ze leefden nog lang en … Wat gaan de personages doen als de verhalen klaar zijn? Vervelen ze zich? Nieuwe dingen verzinnen? Grappen of kattenkwaad uithalen met elkaar? Opscheppen over hun eigen verhaal? Etc. Noteer eventueel de bevindingen.
Bespreek met de leerlingen wat er allemaal geleerd en behandeld is tijdens het project. Bijvoorbeeld: wat is er allemaal aan bod gekomen? Denk aan:
verveling, humor en kattenkwaad
bestaande verhalen en personages
nieuwe personages en nieuwe werelden
zelf verhaalwendingen verzinnen.
Leg uit dat jullie gaan proberen deze elementen samen te voegen tot een potpourri van nieuwe verhalen en daar een toneelstuk van gaan maken, met spannende of onverwachte wendingen en humor. En met alle figuren die voorbij zijn gekomen in het project.
Laat de leerlingen kiezen welk personage ze willen spelen. Laat ze daarbij een keuze maken uit alle figuren die zijn behandeld.
Maak als decor een hele lange tafel. Hier zitten alle personages. Het sprookje is afgelopen, iedereen verveelt zich heel erg. Ze hebben zin in verhalen verzinnen.
Kijk wat de leerlingen allemaal weten te verzinnen. Probeer allerlei mogelijkheden uit met de leerlingen, bijvoorbeeld:
Tovenaar Merlijn tovert prinsesje Annabel om tot egel en legt haar stiekem onder een dikke stapel matrassen. De verregende prinses klopt aan bij de koningin om een prinsessenslaapje te doen. Ze doet die nacht geen oog dicht. Niet vanwege die egel onder haar matrassen, maar omdat de waakgorgels haar 's nachts wakker houden.
Sneeuwwitje en de zeven Gorgels halen kattenkwaad uit met Annabel. Annabel wordt boos en laat een Brutelaar Sneeuwwitje vergiftigen door in haar nek te bijten. Gelukkig kunnen kok Martijn en prins Anton samen heel goed wondersoep koken, waardoor Sneeuwwitje net op tijd gered wordt van de vergiftiging.
Kok Martijn heeft een heerlijke bruidstaart gebakken voor zijn bruiloft met prins Anton, hij heeft de hele week in de keuken gestaan voor deze belangrijke dag. Maar dan komt de Brutelaar hongerig aangestormd. Hij wil de hele taart zelf opeten en daarmee de bruiloft verpesten. Gelukkig is de bruiloft op zaterdag en is prinses Annabel dus woest, ze slaat de Brutelaar daardoor kort en klein. Een geluk bij een ongeluk...
Maak een keuze of de verzonnen verhalen zittend aan tafel verteld worden, of dat ze ook uitgespeeld worden in een scène, of wissel deze twee vormen af. Maak er eventueel een geleid spel van waarin jij als verteller optreedt (zie video Geleidspel uit de Toolbox).
Zoek voorwerpen die gebruikt kunnen worden in de verhalen en scènes, zoals rekwisieten om de tafel mee te dekken.
Zin in verzinnen. Finale!
Maak samen met de leerlingen definitieve keuzes en oefen de verschillende verhalen en scènes.
Leidt de presentatie in, door bijvoorbeeld kort te vertellen wat er aan de hand is in de verhalenwereld.
Laat de leerlingen eerst hun personage voorstellen aan het publiek en vertellen uit welk verhaal ze komen.
Start vervolgens het stuk door met alle personages de verveling uit te spelen.
Maak eventueel een uitnodiging met een collage van alle personages.
Reflectie subdoelen
Om welke verhaallijn heb je het hardst gelachen?
Bespreek met de leerlingen het doorlopen proces aan de hand van onderstaande vragen:
Brengen de ideeën van anderen jou op nieuwe ideeën? Waarom wel of waarom niet?
Lukte het uitbeelden en spelen van je rol? En kon je de rol goed vasthouden in je spel?
Wat heb je geleerd over het verzinnen van verhalen?
Had je gedacht dat er zoveel nieuwe verhaalwendingen bedacht kunnen worden?
Wat was leuker: het echte verloop van het gedicht of verhaal, of wat jullie zelf bedacht hadden?
Eindreflectie: zelfregulatie terugkijkend
Welke scène die je gezien hebt, zou je nog grappiger willen maken?
Eindreflectie: zelfregulatie vooruitkijkend
Waarover zou je nog meer een eigen verhaal willen verzinnen?