Korte opdracht: Kinderboekenweek 2020

Opdracht

In deze korte opdracht luisteren de leerlingen naar het ridderverhaal Held op sokken en leren ze een sprookje waarbij ze goed letten op de 5 W’s. Ze bespreken met elkaar wat het woord ´opscheppen´ betekent en hoe ze dat terugzien in het verhaal.

Tijdsindicatie: 30 minuten

Opdracht ridderverhaal Een held op sokken

1. Bekijk en luister op het smartboard naar het ridderverhaal Held op sokken door Bette Westera leest. (6 minuten)
   
   Heb je het boek Held op sokken op school, lees dit dan voor.
   
   Bespreek met de leerlingen de 5W’s: Wie, Wanneer, Waar, Wat en Waarom?
   • Wie zijn er allemaal in dit verhaal aanwezig?
   • Wanneer speelde dit verhaal?
   • Waar speelt dit verhaal zich af en waar heb je dat aan gehoord?
   • Wat kunnen de leerlingen vertellen over ridders met baarden en zonder baarden?
   • Waarom trouwde de jonkvrouw met ridder Roderick zonder baard?
2. Bekijk en bespreek de trailer van de voorstelling Held op sokken van theatergroep Schippers & Van Gucht. (3.36 minuten)
   • Wat zien de leerlingen allemaal? Er worden bijvoorbeeld heel veel voorwerpen gebruikt.
   • Waarom is dat? Vraag de leerlingen hoe ze denken dat het verhaal verder gaat na het einde.
   • Hoe zal het verder gaan met de jonkvrouw en de ridder zonder baard?
3. Bespreek met de leerlingen de betekenis van het woord ´op
   scheppen´. De ridders lijken er best goed in. Hoe scheppen ze op? En kan opscheppen ook grappig zijn?
4. Vorm tweetallen. Laat de leerlingen een korte sketch maken waarin ze heel erg opscheppen en elkaar proberen af te troeven. Laat ze een thema bedenken. Bijvoorbeeld hoe zij de draak hebben verslaan door heel erg sterk of slim te zijn. Wat kun je allemaal bedenken om je tegenspeler te overtroeven? Geef de leerlingen tijd om te oefenen.
5. Laat de bedachte sketches aan elkaar zien. Bespreek deze na. Lukte het opscheppen goed? En het elkaar overtroeven?