In dit project onderzoeken de leerlingen eerst de geluiden in hun eigen huis en op school, en breiden dat langzaam uit naar de geluiden op straat en in de stad. Ze realiseren zich dat er in een stad heel veel verschillende geluiden zijn en dat niet elke deurbel, lied, taal hetzelfde klinkt. Ze ontdekken de rijke verscheidenheid die een stad te bieden heeft. Ze onderzoeken dit door te zingen, te bewegen, muziek te maken, een klankspel uit te voeren, bouwwerken om te zetten in muziek en te luisteren naar diverse talen.
Welkom! Je gaat in de klas werken met het lesmateriaal van Cultuuronderwijs op zijn Haags (COH). Voor je aan de slag gaat leggen we je uit hoe je dit project tot een succes kunt maken.
Samen ontdekken Onze cultuurlessen zijn gebaseerd op de didactiek van procesmatig werken, de leerlingen doorlopen hierbij een creatief proces. Zij worden zich bewuster van zichzelf en hun omgeving, en ontdekken op een speelse manier hun creatieve vermogen. Met als kern dat je als leerkracht samen met de leerlingen beleeft, beschouwt, verbeeldt, bedenkt en maakt.
Houdingsdoelen Bij de introductie, oriëntatie en opdrachten worden kennisdoelen en vaardigheidsdoelen benoemd. Onderstaande houdingsdoelen gelden in het algemeen:
De leerling toont zich nieuwsgierig en proactief.
De leerling kan positief-kritisch reflecteren op eigen werk en op dat van anderen.
Overleg en deel je plannen met de ICC’er of je cultuurcoach.
Wij adviseren je het hele project van tevoren door te lezen om je goed voor te bereiden en de mogelijkheden te ontdekken die het project biedt.
Je kunt het lesmateriaal ook downloaden en printen. Gebruik het digibord voor het beeldmateriaal.
Als richtlijn adviseren wij voor het doorlopen van het creatief proces in het hele project, zes tot acht lesmomenten in te plannen. Alle projecten hebben een introductie, oriëntatie en drie opdrachten. Je kunt ervoor kiezen het lesmateriaal naar eigen wens aan te passen.
Iedere opdracht heeft dezelfde opbouw: onderzoeken, uitvoeren en presenteren. De reflectievragen kunnen tijdens en na iedere fase van het creatief proces met de individuele leerling of de hele groep besproken worden.
Nodig eens een kunstenaar in de klas uit. Die kan levendig en beeldend over zijn/haar/diens vak vertellen, aansluitend bij dit project. Het gerelateerde aanbod bij dit project vind je op onze site.
Een bezoek aan een voorstelling, tentoonstelling of vaste collectie in een Haagse culturele instelling is ook van grote meerwaarde. Zie VONK voor het actuele aanbod.
Bedenk ook van tevoren bij welke onderdelen je ouders/verzorgers kunt of wilt inschakelen. Het project gaat meer leven als er ook buiten de klas aandacht voor is.
Maak foto’s of filmpjes van de diverse presentatiemomenten en deel deze via de schoolwebsite, klassenapp of andere kanalen.
Projectspecifieke informatie
Over dit project In dit thema gaan de leerlingen op ontdekkingstocht vanuit hun eigen huis, met alle geluiden die daarbij horen, naar de geluiden op straat en in de stad. Welke geluiden hoor je in huis? Hoe klinkt jouw deurbel? Welke geluiden hoor je in de straat en in de stad? De leerlingen onderzoeken het geluid van hun eigen huis, straat en stad door te zingen, te bewegen, te onderzoeken, muziek te maken, een klankspel uit te voeren, bouwwerken om te zetten in muziek en te luisteren naar verschillende talen.
Doelen Er worden twee hoofddoelen geformuleerd die specifiek zijn voor het hele project. Dit zijn doelen op het gebied van kennis en vaardigheden. Aan het eind van het project worden deze doelen geëvalueerd met behulp van de succescriteria geëvalueerd op het gebied van zelfregulering: de leerling kijkt terug en blikt vooruit.
Reflecteren De reflectievragen bij de verschillende fases van het creatief proces kunnen tijdens en na iedere fase met de individuele leerling of de hele groep besproken worden. Zie ook de hand-out: Rollen van de leerkracht.
Taalonderwijs Wil je woorden uit dit project koppelen aan taalonderwijs? Raadpleeg dan de begrippenlijst.
Algemene benodigdheden
Maak gedurende het hele project gebruik van de volgende ruimtes en materialen:
klaslokaal of speellokaal
muziekinstallatie en/of digibord
camera of smartphone
(kleuren)printer
2. Introductie
Hoofddoel kennis
De leerling legt uit hoe je dynamiek en toonhoogte kunt gebruiken in muziek.
Hoofddoel vaardigheid
De leerling verbeeldt geluiden uit diens eigen huis, straat en stad.
Introduceer het project door het filmpje van het lied Mijn huis te laten zien en horen. Bespreek het lied aan de hand van onderstaande vragen:
Welk geluid hoorde je in het lied?
Hoe klinkt de deurbel in het lied?
3. Oriëntatie
Benodigdheden
eventueel wat kleine instrumenten
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste oriëntatie-onderdelen: het filosofisch gesprek gecombineerd met de oriëntatieopdracht.
Het filosofisch gesprek
In de oriëntatiefase van de les voer je naar aanleiding van de introductie een filosofisch gesprek. Dit is belangrijk voor het creatieve proces. Je kunt het filosofisch gesprek natuurlijk ook tijdens de andere lesonderdelen inzetten. Het filosofisch gesprek wordt afgewisseld met het luisteren naar, zingen van en bewegen op het lied. Stel hierbij (een aantal van) onderstaande vragen:
Mijn eigen deurbel
Laat het lied nog een keer horen en laat de leerlingen het geluid van de deurbel meedoen. Maak daarbij een beweging alsof er aangebeld wordt.
Hoe klinkt bij jou thuis de deurbel? Laat een aantal leerlingen het geluid van hun deurbel maken. Zijn ze allemaal hetzelfde? Doe eventueel zelf eerst jouw eigen deurbel voor.
Stel je voor: de bel doet het niet! Hoe klinkt jouw eigen verzonnen bel? Laat de leerlingen hun eigen belgeluid verzinnen (eventueel met instrumenten, indien beschikbaar). Dit kan door middel van de stem of een klop/klap-combinatie.
Laat ze er vervolgens een eigen beweging bij bedenken. Bij een volle ‘ding-dong’ beweeg je bijvoorbeeld breed schommelend en bij een ‘tring’ maak je bijvoorbeeld een sprongetje.
Zet het lied nog een keer aan en maak nu bewegingen bij het héle refrein.
Tring, tring, daar gaat de bel (beweging – aanbellen) Ja, ja, ik hoor hem wel (beweging – knikken en hand aan je oor) Tring, tring, kom erin (beweging – aanbellen + 'kom maar'-beweging) Welkom in mijn huis. (beweging – handen naar voren en openen naar beide kanten)
Hoe ziet het er bij jou thuis uit?
Wat is er hetzelfde als bij de kinderen in het liedje? Wat is er anders?
Welke geluiden hoor je nog meer thuis? Hoe klinken ze?
Wat zie je, ruik je en hoor je als je de voordeur opendoet?
Wanneer is het bij jou stil?
Wat hoor je als het stil is?
Wat hoor je als er in huis lawaai is? Wat hoor je dan allemaal tegelijk?
Wat zijn de fijnste plekken in je huis? Wat maakt het fijn?
Succescriterium
Bespreek met de leerlingen de opdracht(en): welke onderwerpen gaan zij de komende les of tijd onderzoeken? Formuleer vanuit het filosofisch gesprek en/of de oriëntatieopdracht, samen met de leerlingen, een succescriterium waaraan zij werken. Een voorbeeld van een succescriterium bij dit project:
De leerling past geluiden uit de eigen omgeving toe in zelfbedachte muziekstukken.
4. Opdracht: In ons huis
In deze opdracht onderzoeken de leerlingen de geluiden in huis. Ze verzinnen met behulp van de stem of een instrument een geluid bij een deurbel. Ze leren om de klank van de stem van een medeleerling of een instrument te herkennen. Vervolgens inventariseren de leerlingen geluiden aan de hand van een lied. Ze bedenken welke geluiden in huis worden gemaakt. Ze zingen en imiteren geluiden met hun stem, en maken bijpassende bewegingen. De geluiden geven ze een plek in het intro, tussenspel en naspel van het lied.
Subdoel kennis
De leerling benoemt echte en fantasiegeluiden die in huis te horen zijn.
Subdoel vaardigheid
De leerling bedenkt eigen geluiden in huis waarbij ze/hij/hen gebruikmaakt van hard en zacht (dynamiek).
klankstaven A en F# (een bel of klokkenspel met die toon kan uiteraard ook)
eventueel wat kleine instrumenten, zoals een triangel, schudei, alles wat voorhanden is
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoeken, uitvoeren en presenteren.
In deze opdracht voeren de leerlingen met geluid en beweging het lied In Ons Huis van Trix Gijsel uit. Het lied staat in de blauwe Eigenwijs-bundel.
Geluiden in huis
Deel 1 (ca. 15/20 min.)
Laat bijlage 5. Praatplaat Geluiden in huis op het bord zien. Wat is er op de praatplaat te zien, en welke geluiden horen daarbij ? Wijs aan wat de leerlingen benoemen. Kunnen ze het geluid nadoen met hun stem? (Bijvoorbeeld: wekkers kunnen verschillende geluiden hebben.) Doe dit onderdeel zo lang als het gaat. Niet alles hoeft aan bod te komen.
Ga verder in het speellokaal.
Doe de volgende opdracht eventueel eerst voor met een paar leerlingen. De leerlingen lopen door de speelzaal in de vorm van een treintje. (Dit kan ook in delen als de groep erg groot is.) De voorste leidt, de anderen volgen. Zonder elkaar aan te raken! Op een afgesproken signaal gaan de leerlingen, in de trein-opstelling, op de grond zitten. Leg de volgende opdracht uit en doe het eventueel eerst weer voor.
Nu doen ze hetzelfde maar maakt de voorste bewegingen die de anderen na moeten doen. Bijvoorbeeld: heel langzaam/snel, gehurkt, huppelend, vliegend, op de tenen, enz. De leerlingen gaan weer op de grond zitten. Leg de volgende opdracht uit. In deze opdracht mag steeds een kleinere groep leerlingen iets laten zien en dan vrij de ruimte gebruiken.
De leerkracht noemt een geluid dat op de praatplaat aan de orde kwam. De leerlingen maken het geluid dat ze erbij vinden passen én maken er ook een eigen beweging bij. Voorbeelden van geluiden: grasmaaier, stofzuiger, de douche, de wasmachine, de wekker, enz.
Wissel van groep.
Doe hetzelfde maar noem nu een voorwerp dat of situatie die niet op de praatplaat staat, dan moeten de leerlingen er weer even over nadenken. Vooral voorwerpen en situaties waar verschillende geluiden bij mogelijk zijn, prikkelen de fantasie. Laat de leerlingen dit geluid maken met de beweging die er volgens hen bijpast. Bijvoorbeeld: er staat muziek aan in huis, de eigen deurbel gaat (uit de inleidende opdracht), er wordt een zelfverzonnen apparaat gebruikt, enz.
Deel 2 (ca. 15 min.)
Zet bijlage 1. Mp3 het lied In ons huis, gezongen versie aan en vraag welke geluiden er in het lied voorkomen. Wijs de plaatjes die bij de geluiden horen aan op bijlage 3. Liedtekst In ons huis digibord en benoem ze nog een keer. Bedenk hoe de bel klinkt en zeg dit achter: 'Ik hoor de bel' (dus bijvoorbeeld: 'ding-dong'). Zet nog een keer het lied aan en laat de leerlingen het geluid van de bel maken.
Laat de leerlingen nu de eerste zin 'In ons huis klinken heel veel geluiden' meedoen en bedenk daar een beweging bij. Doe dit weer in het gehele lied met het geluid van de deurbel.
'Klinken alle geluiden in huis hard?' Zeg/zing nu een keer de derde regel en maak een duidelijk verschil tussen hard en zacht. Herhaal dit een paar keer totdat de leerlingen het goed meedoen. Oefen het lied nu nog een keer in zijn geheel.
Vraag of de leerlingen een beweging kunnen bedenken bij ‘de hond’ en ‘de kraan’. De bel hebben ze al. Oefen dit eerst een paar keer zonder de mp3. Oefen het ten slotte nog een keer in zijn geheel.
Hoorspel
Deel 1 (ca. 15/20 min.)
Gebruik bijlage 6. Hoorspel Geluiden in huis bij deze opdracht. Vertel dat je een verhaal gaat voorlezen waar geluiden in voorkomen. Op de plek van de (......) worden geluiden gemaakt. Wacht daar even om de leerlingen de tijd te geven om het geluid te maken. Ze maken de verschillende geluiden met hun stem. Als dat niet lukt of kan, bedenk dan of dit met een instrument kan en geef een leerling de taak om dit geluid in het verhaal te maken. Bijvoorbeeld de ‘pling’ van de oven kan ook met een triangel worden gedaan. Neem de eerste keer dat het voorgelezen wordt wat meer tijd om het bijpassende geluid te maken of te bedenken hoe dat gemaakt kan worden. Lees het daarna nog een keer in zijn geheel voor maar nu vlot achter elkaar.
Tip: Het is ook mogelijk om het verhaal te veranderen of aan te passen. Welke geluiden missen de leerlingen nog? Wat zou er nog meer kunnen gebeuren in het verhaal, en welk geluid past daarbij?
Hieronder volgen enkele verdiepende mogelijkheden om nog meer uit deze opdracht te halen.
Verdieping:
Kunnen de leerlingen de klanken nu na elkaar uitvoeren/spelen (in de volgorde van het verhaal), maar zonder de tekst van het verhaal? Luister met elkaar hoe dit klinkt. Neem deze geluiden op (met smartphone). Zijn de geluiden boeiend om te horen, of kunnen de leerlingen die nog wat boeiender maken? Denk bijvoorbeeld aan het verlengen van sommige klanken, of juist opeens een heel korte klank, of voeg dynamische of tempo-verschillen toe. Ga op die manier wat veranderen/toevoegen aan de klankopeenvolging, totdat er een 'muziekstuk' ontstaat waar de leerlingen tevreden over zijn, en neem de laatste versie op.
Speel de opname af. Wie kan er een verhaal vertellen dat past bij wat je hoort? Doordat de oorspronkelijke klanken hier en daar gewijzigd zijn, zal ook het oorspronkelijke verhaal anders en wellicht deels ‘nieuw’ worden. Geef de leerlingen wat bedenktijd en geef vervolgens een aantal leerlingen de beurt om hun verhaal te vertellen tijdens het afspelen van de opname. Waarschijnlijk is het in het begin nodig om het muziekstuk af en toe stil te zetten, omdat de klankopeenvolging meestal sneller gaat dan de leerlingen kunnen vertellen. Dit is niet erg, zoek samen met de leerlingen naar een goede balans.
Laat leerlingen in plaats van een verhaal, passende bewegingen bedenken en uitproberen bij de muziekopname. Ook dit kunnen weer bewegingen zijn die deels passen bij het oorspronkelijke verhaal, maar ook deels anders of nieuw zijn.
Geluidenorkest (ca. 15/20 min.)
Zet de twee klankstaven voor je op de grond. Zet bijlage 1 of 2 (karaokeversie) aan en speel bij de geluiden van de bel mee op de klankstaven. Ding (A) – Dong (F#). Laat verschillende leerlingen dit ook proberen. Dit kun je ook zonder de opname doen, en dan steeds alleen het gedeelte zingen waar de geluiden in voorkomen. 'De hond die blaft, de kraan die loopt, ik hoor de bel' Ding (A) – Dong (F#). Het is zelfs mogelijk om ruimte te laten achter de woorden ‘blaft’ en ‘loopt’, zodat ook daar twee geluiden kunnen worden gemaakt. De groep kan dan eventueel verdeeld worden in drieën, dan kan iedereen actief meedoen.
In het lied zitten een voorspel en een tussenspel, waarin geluiden kunnen worden gemaakt die je thuis hoort. Bedenk welke geluiden de leerlingen zouden willen laten horen, verdeel de taken en oefen dit in zijn geheel. (In het origineel hoor je die ook, maar uiteraard hoeven die niet nagedaan te worden. Er kan een eigen keuze gemaakt worden.)
Verdeel de taken en voer het lied nu nog een keer in zijn geheel uit.
Presenteer één of meer onderdelen die in de afgelopen opdrachten geleerd zijn, of maak er een combinatie van. Bepaal daarin je eigen volgorde!
De mogelijkheden zijn:
Het lied In ons huis – Maak een verdeling in geluiden in het intro/tussenspel, instrumenten (de bel) en bewegingen.
Het hoorspel – Dit zou voorafgaand aan het lied kunnen worden voorgelezen. Verdeel hier ook weer de taken. (Het is bijvoorbeeld ook mogelijk om bij de bel die in het verhaal voorkomt een aantal verschillende belgeluiden van de leerlingen thuis achter elkaar te laten horen.)
Het lied Mijn huis uit de introductie – met bijpassende bewegingen.
Het resultaat van de verdiepingsopdracht.
Reflectie subdoelen
Bij welk voorwerp in huis heb je een heel hard geluid bedacht?
Reflectie proces
Welke geluiden in je huis had je nog nooit eerder gehoord?
5. Opdracht: In onze straat
In deze opdracht onderzoeken de leerlingen de geluiden die er op straat en in de buurt te horen zijn. Ze kijken of ze geluiden die ze horen herkennen, passen die toe in een lied en voegen er bewegingen aan toe. Ook vertalen ze geluiden van bouwwerkzaamheden in de stad naar toonhoogte op een klokkenspel.
Subdoel kennis
De leerling benoemt geluiden die op straat en in de buurt te horen zijn.
Subdoel vaardigheid
De leerling verklankt een eigen bouwwerk naar muziek op een klokkenspel.
een klokkenspel met kleurtjes (net als de kleuren van de boomwhackers). Mocht dat niet beschikbaar zijn, dan kan er ook een klokkenspel gebruikt worden zonder kleurtjes in combinatie met bijlage 11
diverse gekleurde duploblokjes of ander gekleurd materiaal dat je kunt stapelen
een aantal blokken uit de blokkenhoek (bij bijlage 11)
diverse kleine instrumenten zoals triangel, schudei, trom, enz.
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoeken, uitvoeren en presenteren.
Deel 1 kan eventueel ook anders worden gedaan, door met de kleuters naar buiten te gaan en op verschillende plekken te luisteren naar de geluiden die te horen zijn.
Geluiden om ons heen!
Deel 1 (ca. 5/10 min.)
In het vorige hoofdstuk ging het over geluiden in huis. Nu gaat het over geluiden buiten in de straat en in de stad. Vraag of de leerlingen de geluiden uit het filmpje herkennen.
Kun je die geluiden nadoen met je stem of een instrument?
Zijn er nog andere geluiden die je buiten kunt horen, maar die niet in het filmpje voorkwamen? (Bijvoorbeeld bouwgeluiden, geluiden van vogels, enz.)
Hoe klinken die geluiden?
Deel 2 (ca. 10/15 min.)
In het volgende lied, bijlage 7. Mp3 lied Op straat (staat in C) gaat het over geluiden die je op straat hoort. Welke geluiden komen er in het lied voor? Speel het lied af. Laat bijlage 9. Ondersteunende plaatjes lied Op straat zien op het digibord. Vraag de leerlingen te gaan staan, en mee te doen met bewegingen en geluiden. Maak zelf de bewegingen bij het refrein. Suggestie:
We lopen op straat, We zijn niet alleen (Stappen op de plaats)
Kijk maar om je heen (Met je hand boven je ogen van links naar rechts kijken)
Er gebeurt van alles (Beide handen opzij houden als een soort vraag-beweging)
Kijk goed om je heen (Met je hand boven je ogen van links naar rechts kijken)
Maak nu ook bewegingen bij de rest van het lied. Bedenk deze samen met de groep.
Muzikaal Bouwwerk
Deel 1 (ca. 15 min.)
Dit onderdeel kan het beste op twee of drie verschillende momenten in de week worden aangeboden, voordat de leerlingen zelf aan de slag gaan, zodat ze goed in de gaten krijgen wat de bedoeling is.
Mogelijkheid 1: Wanneer er een klokkenspel met kleurtjes (boomwhacker-kleuren) aanwezig is, kun je de uitleg hieronder volgen. De gekleurde blokken vertalen naar het klokkenspel met corresponderende kleuren krijgen ze snel in de gaten. Ook is het mogelijk om op een klokkenspel zonder kleurtjes gekleurde stickertjes te plakken.
Mogelijkheid 2: Als je niet met kleuren wilt werken, werk dan met blokken uit de bouwhoek. Gebruik hiervoor bijlage 11. Deze vorm van werken is veel abstracter en daardoor soms erg lastig voor de leerlingen. Het zou als vervolgopdracht gebruikt kunnen worden.
Let op! Zet het klokkenspel bij beide mogelijkheden steeds rechtop naast het bouwwerk, zodat de muziek ook letterlijk de hoogte ingaat. De grootste staaf staat dan onder en de kleinste boven.
In de straat/stad zijn regelmatig bouwgeluiden te horen. Hoe zou zo’n gebouw eigenlijk klinken?
Zet het klokkenspel met de kleurtjes en de duploblokjes voor je neer.
Leg 1 rood (duplo)blokje op de grond/tafel, zet het klokkenspel er rechtop naast en speel de laagste toon C.
Zet er een blokje met een andere kleur bovenop en speel die twee tonen. Bijvoorbeeld:
Zet er nu een derde blokje bovenop. Weet iemand hoe dat klinkt? Wie wil dat eens laten horen? Bijvoorbeeld:
Herhaal stap 2,3 en 4 nog een keer maar vraag nu of een leerling een blokje wil kiezen.
Leg nu twee dezelfde blokjes naast elkaar. Wie wil dit eens laten horen? (Twee keer dezelfde toon.)
Ga hier nu een beetje mee spelen en laat de leerlingen ook iets bedenken. Bijvoorbeeld:
Je hoort dan bijvoorbeeld eerst de C en dan de C en de E. Mochten ze het omdraaien en na de C eerst de E en dan de C spelen, kan dat natuurlijk ook.
Je kunt het langzaam uitbreiden tot bouwwerkjes zoals deze:
In het laatste bouwwerk (en ook andere bouwwerken) kan het zijn dat de leerlingen na de drie paarse blokken van boven naar beneden spelen. Uiteraard is dat prima! Elk bouwwerk en ook elk muziekstuk is op meerdere manieren uit te voeren!
Laat de leerlingen ook iets bedenken. Doe dit zolang als wenselijk is.
Tip: Leg tijdens het zelfstandig werken een klokkenspel in de bouwhoek met de duploblokjes en vraag of de leerlingen zelf een muziekgebouw willen maken en de bijpassende muziek willen spelen.
Deel 2 (ca. 10/15 min.)
Gebruik bijlage 10. Mp3 karaokeversie Op straat (in D). Dit lied staat in D, dat is een betere zanghoogte voor de leerlingen. (Mocht je het zelf willen meespelen op de gitaar, dan verandert de C in een D, de F in een G en de G in een A.)
Bedenk samen met de leerlingen een ander voertuig en andere geluiden die je op straat kunt horen. Verander steeds de onderstreepte woorden: Zie je wat daar gaat? Een auto door de straat. En weet je wat die auto doet? Toet toet toet toet!
Maak nu een eigen presentatie naar aanleiding van de onderdelen die in de onderdelen 'Onderzoeken' en 'Uitvoeren' aan de orde zijn gekomen.
Dat kan bestaan uit:
Het lied (originele of karaokeversie) met beweging en geluiden.
In het intro van het lied (karaokeversie) kunnen zelfgekozen of zelfbedachte geluiden gemaakt worden (20 seconden).
Bouwwerken die muzikaal verklankt worden.
Reflectie subdoelen
Waaraan herken ik jouw gebouw in de muziek?
Reflectie proces
Welk straatgeluid zou je graag willen toevoegen aan jouw muziekstuk?
6. Opdracht: In onze stad
In de vorige hoofdstukken zijn ‘mijn huis’ en ‘onze straat’ aan de orde gekomen. In deze opdracht breiden we uit naar ‘onze stad’. In Den Haag wonen mensen met verschillende achtergronden en dan hoor je ook allerlei muziekstijlen en liedjes. Door naar verschillende kinderliedjes te luisteren in verschillende talen, mee te zingen, passende bewegingen te bedenken, mee te klappen en erover te praten, worden de leerlingen zich bewust van de culturele rijkdom die er is in hun klas, thuis en in hun buurt. Zo maken leerlingen kennis met de diversiteit die er om hen heen is of herkennen ze zich in die muziek. Daarbij is het mogelijk om eens een kijkje te nemen bij een culturele instelling in de buurt, en kennis te maken met hun diverse aanbod.
Subdoel kennis
De leerling legt uit hoe je de diversiteit van de mensen in de stad terughoort in muziek.
Subdoel vaardigheid
De leerling zingt, klapt, beweegt en praat over liedjes in verschillende talen.
Pools Kinderliedje Jadą, jadą misie(Daar komen ze, daar komen ze)
Curaçaos kinderliedje Papiaments Ban ban pasa un rondu(Laten we in een kringetje dansen)
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoeken, uitvoeren en presenteren. Aan het eind van deze opdracht staan evaluatievragen die betrekking hebben op het hele project.
Kijk of het mogelijk is om de leerlingen te laten luisteren naar ‘live’ uitgevoerde muziek uit de diverse culturen die op en rondom de school aanwezig zijn. Denk hierbij zowel aan ouders of verzorgers die een kinderliedje willen laten horen/zingen uit hun cultuur, als aan aanbod van culturele instellingen.
Liedjes uit allerlei landen!
Deel 1 (ca. 20 min.)
Laat één van bovenstaande liedjes horen en vraag of de leerlingen de taal herkennen. Herkennen ze alleen de klank, of herkennen ze ook de woorden? Spreken ze die taal thuis? Horen ze die wel eens ergens anders? Welke woorden herkennen ze? Wat betekenen die woorden?
Herhaal dat liedje nog een keer maar laat de leerlingen nu bepaalde delen meedoen.
Doe dit ook met een van de andere liedjes (eventueel op verschillende momenten in de week).
Suggesties:
Het Engelse liedje: Doe alle bewegingen mee; klappen, stampen, enz. en laat de leerlingen eventueel woorden meezeggen die bij de emoties horen, zoals ‘happy’, ‘angry’, enz.
Het Franse liedje: Laat de leerlingen de woorden ‘Bonjour, bonjour’ en ‘Merci, merci’ meezingen. Bedenk er eventueel bewegingen bij of dans mee met de bestaande bewegingen.
Het Turkse liedje: Kunnen de leerlingen de beweging van het visje meedoen met hun handen? Zijn er leerlingen die woorden herkennen? Kunnen andere leerlingen dat nazeggen?
Het Curaçaose liedje: Studeer het dansje in met de leerlingen en zing de woorden mee.
Bedenk voor de andere liedjes zelf passende beweeg- of meezingmogelijkheden.
Deel 2 (opdracht voor thuis)
Vraag aan de leerlingen of ze de volgende keer een liedje kunnen laten horen dat ze thuis vaak zingen. Het moet een kort liedje zijn dat ze zelf kunnen zingen, of misschien kan een ouder/verzorger een liedje inzingen in de telefoon en naar de leerkracht sturen.
Of wellicht heeft een leerling een ouder/verzorger die het liedje live in de groep wil zingen en het de leerlingen wil aanleren?
Zingen in een andere taal!
Werk een van de liedjes uit en studeer dit goed in. Zorg dat de leerlingen (gedeeltes van) de tekst kunnen meezingen.
Welke geluiden passen er bij het liedje? Kunnen we die met onze stem maken, of hebben we een instrument nodig? (Soms past het goed tijdens het liedje een geluid te maken, maar soms is het beter om het geluid alleen als begin/intro of naspel te laten horen, voor- of nadat het liedje gezongen wordt.)
Hieronder volgen enkele suggesties om de liedjes muzikaal gezien nog wat meer aan te kleden en uit te breiden.
Suggesties:
Voorbeeld 1: Het Turkse liedje gaat over een visje. Welke geluiden horen erbij? (Blub blub, plons, watergeluiden.) Deze geluiden kunnen in een intro verwerkt worden voordat het liedje begint. Bijvoorbeeld een crescendo (langzaam steeds harder worden) met de woordjes 'blub blub' en op het eind een luide plons, waarna het liedje gezongen wordt, en dan in het naspel het omgekeerde: watergeluiden die steeds zachter worden (decrescendo). In het filmpje zie je bijvoorbeeld dat het visje uit het water springt. Hoe zou dat klinken met de stem?
Voorbeeld 2: Het Curacaose liedje gaat over een krokodil. Welke geluiden horen daarbij? (Brullen, klappen, watergeluiden.) In dit lied zit ook al een geluid verwerkt: 'tjoewe'.
Vervolgens kan er gekeken worden of er ook instrumenten of andere manieren zijn om deze geluiden te maken. Bijvoorbeeld regenbuis, kazoo bij het visje dat uit het water springt. De leerlingen kunnen bepaalde woorden of zinnetjes meespelen op een instrument.
Verdeel de verschillende taken onder de leerlingen (zingen, bewegen, geluiden en instrumenten) en oefen het lied totdat het er goed inzit.
Laat het uitgekozen lied zien/horen aan een andere groep, de school of aan de ouders/verzorgers. Het is ook mogelijk om een presentatie te doen in samenwerking met een instelling als jullie deze hebben bezocht.
Reflectie subdoelen
Hoe voelde het om je eigen huis- en straatgeluiden te gebruiken als muziek?
Bespreek met de leerlingen het doorlopen proces aan de hand van onderstaande vragen:
Hoe vond je het om een lied te ‘versieren’ met geluiden, muziekinstrumenten en beweging?
Hoe is het om een liedje/woorden te zingen in een taal die je niet kent?
Wat vond je het allerleukste van dit hele project? Waarom vond je dat zo leuk?
Eindreflectie: zelfregulatie terugkijkend
Welk geluid uit jouw omgeving vond je het meest bijzonder?
Eindreflectie: zelfregulatie vooruitkijkend
Welk muziekstuk zou je willen opnemen, zodat je er vaker naar kunt luisteren?