Maak een keuze uit onderstaande onderzoeksopdrachten:
Stadsiconen (inventarisatie)
Laat de leerlingen onderzoeken welke belangrijke gebouwen er in Den Haag te vinden zijn. Wat is hun functie en geschiedenis? Denk daarbij aan:
- paleizen zoals Noordeinde en Lange Voorhout, het Vredespaleis en het ‘IJspaleis’
- historische gebouwen zoals het Binnenhof en het voormalige paleis de Koninklijke Schouwburg
- markante nieuwbouw zoals het ‘Strijkijzer’
Mijn kamer (verbeeldingsoefening)
Doorloop de volgende stappen:
- De leerlingen sluiten hun ogen en stellen zich voor dat de ruimte waarin ze zitten hun
huiskamer is. Hoe zouden ze de ruimte inrichten? Vraag de leerlingen er een zo duidelijk mogelijk beeld bij te vormen.
- De leerlingen lopen door het lokaal en vertellen wat ze allemaal in hun verbeelding zien.
Welke voorwerpen staan waar? Welke betekenis heeft een voorwerp voor hen? Hoe ziet een voorwerp of meubel eruit?
Welke stoel? (installeren van de ruimte)
Zet een stoel in het midden van het 'speelvlak'. Deze stoel kan van alles zijn. Eén leerling bepaalt wat voor een stoel het is en beeldt dat met toneelspel uit. Bijvoorbeeld een tandartsstoel, troon of directeursstoel. Een ander leerling die denkt te weten om wat voor stoel het gaat kan dan 'inspringen'. Samen spelen ze een heel korte scène uit waarin de stoel centraal staat. Deze oefening kan met of zonder tekst uitgevoerd worden.
Tip:
Doe het eerst zelf een keer voor.
Windvlaag
Bekijk eventueel zelf eerst het filmpje over het maken van tableau vivant uit de Toolbox Theater.
Neem uit de liedtekst Wat voor weer zou het zijn in Den Haag? de volgende strofe:
Wat voor weer zou het zijn in Den Haag?
Wisselvallig met telkens een bui?
Wat voor weer is het daar nou vandaag?
Is het weer voor een vest of een trui?
Is er regen vandaag?
Waait de wind met een vlaag,
alle voetgangers weg van het Spui,
En duikt iedereen diep in zijn kraag?
Wat voor weer zou het zijn in Den Haag?
Deel de groep in tweeën. Een deel is publiek en het andere deel staat op het speelvlak in het eigen lokaal of het speellokaal. Geef de leerlingen de opdracht om deze strofe uit te beelden als stilstaand beeld (tableau vivant). Let op de fysieke houding en emotie van de individuele standbeelden, maar ook op het grote geheel, de plaats van de spelers in de ruimte en de afwisseling van houdingen. Hierna wisselt de groep. Maak van het eindresultaat een foto.
De plek (installeren van de ruimte)
Laat de leerlingen in groepjes van drie of vier een ruimte verbeelden me gebruik van stoelen, maar zonder attributen te gebruiken. Door het uitspelen van handelingen geven ze de ruimte vorm. De
leerlingen kiezen een plek of krijgen een plek toegewezen. Ze bedenken welke handelingen passend zijn en duidelijk maken op welke plek ze zijn. Bijvoorbeeld:
- de bushalte
- de feestlocatie
- het strand
- het zwembad.
Het eerste groepje spelers installeert de ruimte. Het ‘publiek’ kijkt goed. Een aantal leerlingen mag gaan meespelen in de ruimte. Weten ze waar de nootjes staan, waar de duikplank is of waar de strandspullen liggen, zodat ze niet op andermans handdoek gaan staan?