In en om een straat gebeurt misschien wel meer dan je denkt. Er staan huizen en daarin wonen allemaal mensen. Daarover kun je goed fantaseren. De leerlingen vertellen over hun eigen huis en straat. Ze filosoferen over vragen als: heeft jouw straat een stoep en wie is de baas over die stoep? Wie zijn je buren en zijn je buren ook je vrienden? Aan de hand van de prentenboeken Beter een goede buur...,Gekke buren, De niet zo enge buurman en Tim op de tegels laten de leerlingen zich inspireren tot het zelf verzinnen van verhalen, gedichten en toneelstukjes. Tot slot wordt er zelfs een klassenstoeptegelgedicht bedacht.
Welkom! Je gaat in de klas werken met het lesmateriaal van Cultuuronderwijs op zijn Haags (COH). Voor je aan de slag gaat leggen we je uit hoe je dit project tot een succes kunt maken.
Samen ontdekken Onze cultuurlessen zijn gebaseerd op de didactiek van procesmatig werken, de leerlingen doorlopen hierbij een creatief proces. Zij worden zich bewuster van zichzelf en hun omgeving, en ontdekken op een speelse manier hun creatieve vermogen. Met als kern dat je als leerkracht samen met de leerlingen beleeft, beschouwt, verbeeldt, bedenkt en maakt.
Houdingsdoelen Bij de introductie, oriëntatie en opdrachten worden kennisdoelen en vaardigheidsdoelen benoemd. Onderstaande houdingsdoelen gelden in het algemeen:
De leerling toont zich nieuwsgierig en proactief.
De leerling kan positief-kritisch reflecteren op eigen werk en op dat van anderen.
Overleg en deel je plannen met de ICC’er of je cultuurcoach.
Wij adviseren je het hele project van tevoren door te lezen om je goed voor te bereiden en de mogelijkheden te ontdekken die het project biedt.
Je kunt het lesmateriaal ook downloaden en printen. Gebruik het digibord voor het beeldmateriaal.
Als richtlijn adviseren wij voor het doorlopen van het creatief proces in het hele project, zes tot acht lesmomenten in te plannen. Alle projecten hebben een introductie, oriëntatie en drie opdrachten. Je kunt ervoor kiezen het lesmateriaal naar eigen wens aan te passen.
Iedere opdracht heeft dezelfde opbouw: onderzoeken, uitvoeren en presenteren. De reflectievragen kunnen tijdens en na iedere fase van het creatief proces met de individuele leerling of de hele groep besproken worden.
Nodig eens een kunstenaar in de klas uit. Die kan levendig en beeldend over zijn/haar/diens vak vertellen, aansluitend bij dit project. Het gerelateerde aanbod bij dit project vind je op onze site.
Een bezoek aan een voorstelling, tentoonstelling of vaste collectie in een Haagse culturele instelling is ook van grote meerwaarde. Zie VONK voor het actuele aanbod.
Bedenk ook van tevoren bij welke onderdelen je ouders en/of verzorgers kunt of wilt inschakelen. Het project gaat meer leven als er ook buiten de klas aandacht voor is.
Maak foto’s of filmpjes van de diverse presentatiemomenten en deel deze via de schoolwebsite, klassenapp of andere kanalen.
Projectspecifieke informatie
Over dit project Tijdens de introductie en oriëntatie verkennen de leerlingen hun eigen straat en buurt. Ze voeren een filosofisch gesprek aan de hand van open vragen waar geen eenduidig antwoord op bestaat. Aan de hand van het liedje Nummero acht wisselen ze van gedachten over ‘alleen over straat gaan’, de weg naar huis weten en het herkennen van je eigen huis.
In de eerste opdracht staat het boek Beter een goede buur... van Rocio Bonilla centraal. Het is een fantasierijke straat; de leerlingen verkennen hun eigen straat, en maken een tekening van een huis.
In de tweede opdracht 'Burenavonturen' is er een keuzemogelijkheid. Om te kunnen differentiëren, bieden we in deze opdracht twee boeken aan. Het boek Gekke buren van Dieter en Ingrid Schubert is meer een prentenboek. De niet zo enge buurman van Manon Sikkel is een lees- en voorleesboek. Bij beide boeken verwerken de leerlingen hun ideeën in een vertelling of een kort toneelstukje.
De derde opdracht heet ‘Op de stoep blijven hoor!’. Wanneer ouders of verzorgers hun kinderen op straat laten spelen, geven zij hun vaak deze 'bezwering' mee. Tim, de hoofdpersoon in het boek Tim op de tegels van Tjibbe Veldkamp en Kees de Boer, neemt deze waarschuwing heel erg letterlijk en beleeft daardoor allerlei avonturen. Uiteindelijk maken de leerlingen samen een stoeptegelgedicht.
Taalonderwijs Wil je woorden uit dit project koppelen aan taalonderwijs? Raadpleeg dan de begrippenlijst.
Benodigdheden Bij elke opdracht staat een opsomming van benodigdheden weergegeven.
2. Introductie
Hoofddoel kennis
De leerling weet dat straten en huizen er verschillend uitzien, en dat de mensen die er wonen ook allemaal verschillend zijn.
Hoofddoel vaardigheid
De leerling kan op verschillende manieren ‘vertellen’ over diens eigen straat en ervaringen.
Benodigdheden
het liedje Nummero acht van Sesamstraat op Schooltv
digibord
Aan de slag in de klas
Ik weet heus wel waar ik woon Bekijk en bespreek het liedje Nummero acht van Sesamstraat.
Laat de leerlingen samenvatten wat er in het liedje gebeurde. Pino loopt boos bij zijn vriendje weg en gaat alleen naar huis. Een mevrouw vertrouwt het niet en wil hem per se naar huis brengen, maar Pino weet echt zelf wel waar hij woont.
Bespreek met de leerlingen:
Hoe herken je waar jouw huis is?
Leg eens uit waar jij woont, als ik bij jou in de straat sta.
Mag jij alleen terug naar huis lopen als je bij een vriendje hebt gespeeld?
Ben jij wel eens verdwaald?
Laat als afsluiting eventueel nog een keer het liedje horen en zien.
Het filosofisch gesprek In de oriëntatiefase van de les voer je naar aanleiding van de introductie een filosofisch gesprek. Dit is belangrijk voor het creatieve proces. Je kunt het filosofisch gesprek natuurlijk ook tijdens de andere lesonderdelen inzetten. Stel hierbij (een aantal van) onderstaande vragen:
Wat is er speciaal aan jouw straat?
Wat zou je willen veranderen aan jouw straat?
Wat betekent ‘een goede buur is beter dan een verre vriend’?
Zijn buren ook altijd vrienden?
Wie is de baas van de stoep?
Mijn straat
Laat een aantal leerlingen vertellen over hun eigen straat, bijvoorbeeld: hoe startte de dag vanochtend, wat zag je toen je de gordijnen opendeed, hoe ging je naar school?
Verdeel de klas vervolgens in tweetallen. Geef elk tweetal het werkblad Praatkaartjes. Op de kaartjes staan de volgende tegenstellingen: HOOG of LAAG – LANG of KORT – VEEL of WEINIG – ANDERS of ZELFDE – GROOT of KLEIN – LEUK of STOM – GRIJS of KLEUR.
De leerlingen knippen de kaartjes uit en leggen ze verspreid over de tafel neer. Om de beurt kiezen de leerlingen één van de kaartjes: wat kun je bij dit woord over jouw straat vertellen?
Er zijn ook vier lege kaartjes: welke woorden ontbreken er om jouw straat te omschrijven?
Bespreek de gesprekken klassikaal kort na. Bijvoorbeeld aan de hand van onderstaande vragen:
Hoe lang is jouw straat?
Wat voor huizen staan er in jouw straat?
Hebben de huizen een tuin? Voor of achter?
Zijn het hoge of lage huizen? Hoe ga je naar boven?
Wat weet je over de mensen die er wonen? Denk aan: Wonen er kinderen? Welke taal spreken ze thuis? Hebben ze huisdieren?
Wonen er veel kinderen in de staat? Ken je die allemaal? Speel je ermee?
Wat speel je in de straat? Wat kun je in de straat spelen?
Succescriterium
Bespreek met de leerlingen welke onderwerpen zij de komende les of tijd gaan onderzoeken? Formuleer vanuit het filosofisch gesprek en/of de oriëntatie-opdracht, samen met de leerlingen, een succescriterium waaraan zij werken. Een voorbeeld van een succescriterium bij dit project:
De leerlingen kunnen hun leefomgeving omschrijven en erover vertellen, en dat verwerken in een eigen verhaaltje, een tekening, een toneelstuk en/of een klassengedicht.
4. Opdracht 1: Wie woont er in de straat?
Met het prentenboek Beter een goede buur... maken we kennis met een denkbeeldige straat en zijn bewoners. Er is geen contact tussen de buurtbewoners want ze kennen elkaar niet.
Subdoel kennis
De leerling legt uit wat kinderboekenschrijver Rocio Bonilla wil vertellen met zijn prentenboek.
Subdoel vaardigheid
De leerlingen kunnen een eigen huis bedenken en hun fantasie verwerken in een tekening.
In een straat staan soms verschillende huizen en er wonen altijd allerlei verschillende mensen.
Bespreek het prentenboek aan de hand van (een aantal van) de volgende vragen:
Welke eigenschappen van de bewoners in de straat vond je interessant?
Ben jij wel eens nieuwsgierig naar de andere bewoners in de straat waar je woont?
Welke bewoners van de straat uit het prentenboek zou jij als buren willen hebben? Waarom?
In welk huis uit het prentenboek zou jij willen wonen? Waarom? Vertel.
3. Laat leerlingen die dat willen vertellen over hun eigen gezin en de kenmerken ervan, aan de hand van de volgende vragen:
Met wie woon je in hetzelfde huis?
Wat voor hobby's heb je of hebben je huisgenoten?
Hebben jullie een huisdier?
Hoe ziet het er bij jullie binnen uit?
In onze straat staat...
1. Vertel dat jullie een eigen straat gaan maken. 2. Laat de leerlingen een tekening van hun eigen fantasiehuis maken op een A5-velletje papier. Help de leerlingen op weg door vragen te stellen als:
In wat voor soort huis zou jij willen wonen?
Wat past er bij jou?
Waaraan kunnen mensen jouw huis herkennen?
In deze straat wonen wij! Hang de tekeningen naast elkaar op zodat er een nieuwe straat ontstaat. Laat de leerlingen een verhaaltje verzinnen bij hun fantasiehuis. Vraag leerlingen die dat willen om het verhaaltje bij hun tekening aan de klas te vertellen.
Bespreek de straat en de verhaaltjes vervolgens met de leerlingen na:
Wat vind je goed bedacht?
Vind je het huis goed bij je klasgenoot passen?
Reflectie subdoelen
Wat valt er allemaal op in jullie zelfverzonnen straat?
Reflectie proces
Hoe was het om een verhaaltje te verzinnen bij je getekende huis?
5. Opdracht 2: Burenavonturen
Om te kunnen differentiëren bieden we in deze opdracht twee boeken aan. Het boek Gekke buren van Dieter en Ingrid Schubert is meer een prentenboek. De niet zo enge buurman van Manon Sikkel is een lees- en voorleesboek. Maak een keus, of gebruik beide boeken (voor een deel).
Subdoel kennis
De leerling legt uit wat buren zijn.
Subdoel vaardigheid
De leerling kan een burenverhaaltje verzinnen en omzetten naar een toneelstukje.
Benodigdheden
het boek Gekke buren van Ingrid en Dieter Schubert
Lees her boek voor en laat (enkele) platen zien. Of beluister het boek op YouTube verteld door juf Katinka Schotanus.
Bespreek het verhaal aan de hand van de volgende vragen:
Hoe heten de buren? (Bram en Kaat)
Wie vind jij de slimste buur? Waarom?
Wie zou je zelf het liefst als buur hebben? Waarom?
Welke buur zou je het liefst zelf zijn? Waarom?
De niet zo enge buurman
Lees de eerste bladzijde van het boek voor en vertel: Grover is een enge man. Waar denken jullie aan bij het woord ‘eng´?
Vorm groepjes. Leg in het midden van elk groepje een blanco vel papier en geef de opdracht om het woord 'eng' in het midden te schrijven. Vervolgens schrijven de leerlingen woorden op waar ze aan denken bij 'eng'. Of doe dit klassikaal, en schrijf de woorden op het bord.
Lees verder voor na de eerste bladzijde, ongeveer tot en met bladzijde 34. Linde, Roxy en Max besluiten de buurman te helpen.
Vraag nu aan de leerlingen hoe het drietal Grover zou kunnen helpen. Laat hen hier in groepjes over nadenken. Per groepje vertellen de leerlingen welke ideeën ze hebben bedacht. Schrijf de ideeën op het bord of laat de leerlingen bijvoorbeeld per groepje een mindmap maken.
Burenavonturen Bespreek met de leerlingen dat ze hun eigen ‘burenverhalen’ gaan verzinnen. Ze kunnen kiezen voor het vertellen van de verhalen of er een toneelstukje van maken. Laat de leerlingen kiezen wat ze willen.
Vorm kleine groepjes.
Brainstorm eerst klassikaal over wat voor soort buren je hebt: goede buren, kwade buren, enge, lieve, luidruchtige, stille …
Schrijf kernwoorden op.
Met deze kernwoorden en de ideeën uit het onderzoek in het achterhoofd bedenken de groepjes een situatie: Wat gebeurt er op een zekere dag tussen de buren? En hoe loopt het af?
De leerlingen vertellen hun verhalen of spelen hun toneelstukjes om beurten voor de klas.
Bespreek de vertellingen of toneelstukjes samen na:
Wat verraste je het meest?
Wat vind je knap bedacht van de vertellers of toneelspelers?
Wat vind je van de afloop van het verhaal of toneelstukje? Hoe had het ook kunnen aflopen?
Tot slot: Lees het boek De niet zo enge buurman samen uit. Bespreek: was dit een goede oplossing, of hebben de leerlingen zelf betere oplossingen verzonnen?
Reflectie subdoelen
Kunnen mensen je verrassen? (Is iedereen zoals hij/zij/hen op het eerste gezicht lijkt?)
Reflectie proces
Hoe was het om samen een verhaaltje of toneelstukje te verzinnen, hoe ging dat?
6. Opdracht 3: Op de stoep blijven hoor!
Wanneer ouders of verzorgers hun kinderen op straat laten spelen, doen ze dit vaak met de bezwering 'Op de stoep blijven hoor!'. Tim, de hoofdpersoon in het boek Tim op de tegels van Tjibbe Veldkamp en Kees de Boer, neemt deze waarschuwing heel erg letterlijk en beleeft daardoor allerlei avonturen. Welke avonturen beleven de leerlingen zelf op straat?
Subdoel kennis
De leerling snapt het verschil tussen ‘letterlijk’ en ‘figuurlijk’.
Subdoel vaardigheid
De leerling kan samenwerken zodat er een klassengedicht ontstaat.
Benodigdheden
het boek Tim op de tegels van Tjibbe Veldkamp en Kees de Boer (ook te verkrijgen als e-book)
de preview van het prentenboek Tim op de tegels op YouTube
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoeken, uitvoeren en presenteren. Aan het eind van deze opdracht staan evaluatievragen die betrekking hebben op het hele project.
Doorloop de volgende stappen:
Buitenspelen
Bespreek: wie speelt er wel eens buiten, voor het huis? En wat zeggen je ouders en/of verzorgers dan, voordat je naar buiten gaat om voor het huis te spelen? Inventariseer de waarschuwingen die de leerlingen meekrijgen voordat ze naar buiten gaan.
Wat vind je zelf van die waarschuwingen?
Wat vind je zelf belangrijk?
Wat voor spelletjes doe jij wel eens op de stoep?
Tim speelt buiten
Vertel dat je een boek gaat voorlezen over een jongetje dat Tim heet. Tim wil graag buiten spelen. Dat mag van zijn papa. Maar papa zegt: 'Op de stoeptegels blijven hoor!'. En dat doet Tim, maar wel op een heel bijzondere manier…
Laat de preview van het prentenboek Tim op de tegels op YouTube zien op het digibord. Lees vervolgens het prentenboek voor en laat de platen zien. Of beluister de vertellingvan Tim op de tegels door de auteur Tjibbe Veldkamp op YouTube.
Laat de leerlingen het verhaal samenvatten in hun eigen woorden en laat ze reageren op de inhoud. Bespreek ook dat Tim precies deed wat zijn vader had gezegd. Maar had zijn vader dat zo bedoeld? Ga dieper in op de begrippen ‘letterlijk’ en ‘figuurlijk’.
Stoeptegelgedicht
Doorloop onderstaande stappen:
Geef elke leerling een vierkant (vouw)blaadje. Leg uit dat deze blaadjes straks de ‘tegels’ van de stoep zijn en dat jullie gezamenlijk een stoeptegelgedicht gaan maken.
De leerlingen schrijven op hun ‘tegel’ een woord. Het woord heeft het liefst iets te maken met de straat.
Bekijk samen welke woorden er zijn opgeschreven. Bespreek dan: wat gebeurt er als je de ‘tegels’ in een bepaalde volgorde legt? Welk gedicht of verhaal krijg je dan? Speel hier een beetje mee: leg de woorden zelf in een volgorde, laat leerlingen woorden toevoegen, zoals lidwoorden of andere wijzigingen aanbrengen. Wat wordt het uiteindelijke klassen-stoeptegel-gedicht? Of maken jullie meerdere gedichten?
Tip: Schrijf het gedicht op het schoolplein met stoepkrijt op de tegels na.
Mijn straattegelpoëzie Kies een van de volgende mogelijkheden:
De leerlingen gaan achter elkaar staan, in de volgorde waarop hun woord in het gedicht is geplaatst. Om de beurt zeggen ze hun woord op, de leerkracht vult aan met de toegevoegde woorden. Oefen het een paar keer zodat het 'gedicht' vloeiend verloopt. Maak er bijvoorbeeld een filmpje van.
Laat de leerlingen hinkelen langs de tegels volgens een eigen bedachte volgorde: welke zinnen krijg je dan? Is het een gedichtje?
Bespreek met de leerlingen het doorlopen proces aan de hand van onderstaande vragen:
Wat vond je de leukste les van het hele project In de straat? Waarom?
Wat heb je geleerd van de opdrachten?
Welk boek zou je nog een keer willen lezen? Waarom dat boek?
Ken jij nog andere boeken die zich op straat of in een buurt afspelen? Vertel erover.
Reflectie subdoelen
Hoe hebben de ‘tegels’ geholpen bij het maken van het gedicht?
Eindreflectie: zelfregulatie terugkijkend
Van welke verhalen of gedichten kreeg je het meeste zin om zelf iets te verzinnen? Over de straat, de huizen, de buren of de stoep?
Eindreflectie: zelfregulatie vooruitkijkend
Zou je de volgende keer liever een verhaal vertellen of een toneelstukje spelen?
Verder lezen?
Meld je dan nu aan of log in!
Registreer nu en ontvang gratis toegang tot al onze projecten in de Haagse Ladekast.