De leerlingen gaan op ontdekkingstocht via het geluid van de klas en school, naar het geluid van de straat en wijk. Verschillende straten in Den Haag vormen de basis voor een muzikale plattegrond en soundscape. De leerlingen gaan op zoek naar (stand)beelden in de buurt en koppelen deze aan houding/beweging, een lied en muziek. Ze kijken naar verschillende gebouwen waarin herhaling een grote rol speelt en vertalen dit naar grafische notatie en uiteindelijk een muziekstuk. Door geluiden op straat als inspiratiebron te gebruiken voor het maken van muziek, in dit geval ritmes, ervaart de leerling dat inspiratiebronnen letterlijk ‘op straat’ liggen.
Welkom! Je gaat in de klas werken met het lesmateriaal van Cultuuronderwijs op zijn Haags (COH). Voor je aan de slag gaat leggen we je uit hoe je dit project tot een succes kunt maken.
Samen ontdekken Onze cultuurlessen zijn gebaseerd op de didactiek van procesmatig werken, de leerlingen doorlopen hierbij een creatief proces. Zij worden zich bewuster van zichzelf en hun omgeving, en ontdekken op een speelse manier hun creatieve vermogen. Met als kern dat je als leerkracht samen met de leerlingen beleeft, beschouwt, verbeeldt, bedenkt en maakt.
Houdingsdoelen Bij de introductie, oriëntatie en opdrachten worden kennisdoelen en vaardigheidsdoelen benoemd. Onderstaande houdingsdoelen gelden in het algemeen:
De leerling toont zich nieuwsgierig en proactief.
De leerling kan positief-kritisch reflecteren op eigen werk en op dat van anderen.
Overleg en deel je plannen met de ICC’er of je cultuurcoach.
Wij adviseren je het hele project van tevoren door te lezen om je goed voor te bereiden en de mogelijkheden te ontdekken die het project biedt.
Je kunt het lesmateriaal ook downloaden en printen. Gebruik het digibord voor het beeldmateriaal.
Als richtlijn adviseren wij voor het doorlopen van het creatief proces in het hele project, zes tot acht lesmomenten in te plannen. Alle projecten hebben een introductie, oriëntatie en drie opdrachten. Je kunt ervoor kiezen het lesmateriaal naar eigen wens aan te passen.
Iedere opdracht heeft dezelfde opbouw: onderzoeken, uitvoeren en presenteren. De reflectievragen kunnen tijdens en na iedere fase van het creatief proces met de individuele leerling of de hele groep besproken worden.
Nodig eens een kunstenaar in de klas uit. Die kan levendig en beeldend over zijn/haar/diens vak vertellen, aansluitend bij dit project. Het gerelateerde aanbod bij dit project vind je op onze site.
Een bezoek aan een voorstelling, tentoonstelling of vaste collectie in een Haagse culturele instelling is ook van grote meerwaarde. Zie VONK voor het actuele aanbod.
Bedenk ook van tevoren bij welke onderdelen je ouders/verzorgers kunt of wilt inschakelen. Het project gaat meer leven als er ook buiten de klas aandacht voor is.
Maak foto’s of filmpjes van de diverse presentatiemomenten en deel deze via de schoolwebsite, klassenapp of andere kanalen.
Projectspecifieke informatie
Over dit project In dit project gaan de leerlingen op ontdekkingstocht via de geluiden in de klas en school, naar de geluiden in de straat en wijk. Verschillende straten in Den Haag vormen de basis voor een muzikale plattegrond en soundscape. Daarnaast gaan de leerlingen op zoek naar (stand)beelden in de buurt en koppelen deze aan een houding/beweging, een lied en aan muziek. Ze kijken naar verschillende gebouwen waarin herhaling een grote rol speelt en vertalen dit naar grafische notatie, dat resulteert in een muziekstuk. Dynamiek (hard en zacht), hoog en laag en kort en lang spelen een grote rol in dit project. Uiteindelijk komen alle onderdelen van de straat en wijk samen in één muziekstuk.
Doelen Er worden twee hoofddoelen geformuleerd die specifiek zijn voor het hele project. Dit zijn doelen op het gebied van kennis en vaardigheden. Aan het eind van het project worden deze doelen geëvalueerd met behulp van de succescriteria op het gebied van zelfregulering: de leerling kijkt terug en blikt vooruit.
Reflecteren De reflectievragen bij de verschillende fases van het creatief proces kunnen tijdens en na iedere fase met de individuele leerling of de hele groep besproken worden. Zie ook de hand-out: Rollen van de leerkracht.
Taalonderwijs Wil je woorden uit dit project koppelen aan taalonderwijs? Raadpleeg dan de begrippenlijst.
Algemene benodigdheden
Maak gedurende het hele project gebruik van de volgende ruimtes en materialen:
klaslokaal of speellokaal
muziekinstallatie en/of digibord
digitale camera of smartphone
(kleuren)printer
In de toolbox muziek vind je meer informatie over het bespelen van de instrumenten uit het schoolmuziekinstrumentarium. Daarnaast worden verschillende werkvormen verder uitgelegd.
2. Introductie
Hoofddoel kennis
De leerling legt uit hoe je eigen omgeving inspiratie kan zijn voor het maken van muziek.
Hoofddoel vaardigheid
De leerling vertaalt straten, standbeelden en gebouwen naar klanken, muziek en een grafische partituur.
Luister! Introduceer het project op de volgende manier:
Vraag de leerlingen om hun ogen dicht te doen, een minuut lang stil te zijn en te luisteren naar wat ze horen. Geef aan wanneer de minuut om is. Welke geluiden hebben ze gehoord? Geluiden in de klas, op de gang, van de straat…?
De componist John Cage heeft een muziekstuk gemaakt dat vergelijkbaar is. Laat een gedeelte van de video zien en vraag of dat vergelijkbaar is met het spel dat jullie net in de klas hebben gedaan. Waarom wel of niet?
Achtergrondinformatie over 4’33” van John Cage John Cage componeerde 4’33’’ in 1952. Het stuk lijkt een grap maar was heel serieus bedoeld door de componist. Hij laat een pianist precies 4 minuten en 33 seconden achter een vleugel plaatsnemen zonder te spelen. De pianist strekt drie keer de armen, doet de piano open en weer dicht en drukt een stopwatch in om duidelijk te maken dat het stuk uit drie delen bestaat. Verder niets. Zijn statement is dat absolute stilte niet bestaat, het wordt gevuld door omgevingsgeluiden: een voorbijrijdende tram, gekuch van het publiek, geritsel van een programmaboekje, je eigen hartslag of ademhaling.
3. Oriëntatie
Benodigdheden
eventueel verschillende instrumenten bij opdracht 1
Doorloop de vaste oriëntatie-onderdelen: het filosofisch gesprek en het uitvoeren van de eerste opdrachten.
De wandelaar (ca. 5-10 min.)
Loop een rondje door de school met de leerlingen terwijl ze volledig stil zijn en alleen maar luisteren. Maak er een spelletje van. Vraag bij terugkomst wat ze hebben gehoord en maak daar een woordveld van op het bord.
Verdeel de geluiden die op het bord staan nu over de verschillende groepjes in de klas. De meeste geluiden kunnen ze met hun stem nadoen. Hebben ze spullen/instrumenten nodig om de geluiden na te kunnen doen? Verzamel deze.
Loop zelf een route door de klas. Zodra je bij een groepje bent en stilstaat, maken ze het geluid. Als je door de klas loopt, is het stil. Vraag ook aan een leerling of deze de wandelaar zou willen zijn.
Variatie: Je hoort niet altijd precies één geluid als je door de school loopt en naar de geluiden luistert. Dit spel kun je ook spelen met twee leerlingen die in tegengestelde richting lopen.
Het filosofisch gesprek
In de oriëntatiefase van de les voer je naar aanleiding van de introductie een filosofisch gesprek. Dit is belangrijk voor het creatieve proces. Je kunt het filosofisch gesprek natuurlijk ook tijdens de andere lesonderdelen inzetten.
Leid het gesprek in: We hebben geluisterd naar geluiden om ons heen: in de klas, in de school en zelfs op straat. Stel (een aantal van) onderstaande vragen:
Welke geluiden hoor je bij jullie in huis of buiten als je een minuut stil zou zijn?
Hoor je geluiden anders als je 's nachts in bed ligt? Hoe komt dat?
Wat vind je een fijn geluid, in de klas, buiten of thuis?
Zijn er geluiden die je niet fijn vindt?
Bestaan er plekken waar het echt helemaal stil is? Welke zijn dat?
Laat het lied nogmaals horen en vraag of de leerlingen bij de woorden 'druk, druk, druk' de volgende beweging willen maken:
1e keer druk – handen omhoog
2e keer druk – handen opzij
3e keer druk – handen naar beneden. (Zo benadruk je ook de melodie die van boven naar beneden gaat). Zet het lied nogmaals aan en zing de woorden 'druk, druk, druk' mee tegelijk met de beweging.
Laat de klas bedenken welke bewegingen er bij de andere twee regels van het refrein passen en zing het lied nog een keer. Het refrein kunnen ze nu in elk geval meezingen.
Herhaal het liedje nog een paar keer gedurende de week.
Succescriterium
Bespreek met de leerlingen de opdracht(en): welke onderwerpen gaan zij onderzoeken de komende les of tijd? Formuleer vanuit het filosofisch gesprek en/of de oriëntatie-opdracht, samen met de leerlingen, een succescriterium waaraan zij werken. Een voorbeeld van een succescriterium bij dit project kan zijn:
De leerling maakt muziek en beweegt naar aanleiding van straatgeluiden, standbeelden en gebouwen uit de eigen omgeving.
4. Opdracht: Wat hoor je?
In deze opdracht onderzoeken de leerlingen de verschillende geluiden in de straat en in hun buurt. Ze verwerken dit in een lied, een levende grafische partituur en komen tot een klassikale soundscape.
Subdoel kennis
De leerling legt uit hoe je geluiden en stilte kunt omzetten in een muziekstuk.
Subdoel vaardigheid
De leerling verklankt straatgeluiden naar een eigen soundscape.
Benodigdheden
plan de korte wandeling in die bij 'Onderzoeken' met de leerlingen wordt gemaakt
meerdere kleine LEGO/Playmobil-poppetjes (denk aan verschillende huidskleuren), dieren en diverse autootjes (gewone auto’s, politie-, brandweerauto´s enz.)
eventueel een kazoo, als die aanwezig is, of andere kleine schoolinstrumenten
Aan de slag in de klas
De verschillende onderdelen kunnen ook op verschillende momenten door de week heen gegeven worden. Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoeken, uitvoeren en presenteren.
Maak eventueel een keuze uit verwerkingsopdracht 2 en 3.
Wat hoor en zie je in de wijk? (ca. 25 min.)
Maak met de leerlingen een kleine wandeling door de wijk; twee straten is al genoeg.
Zorg dat er momenten in de wandeling zitten waarop ze luisteren naar de omgevingsgeluiden.
Daarnaast is het voor een vervolgopdracht belangrijk dat er gekeken wordt naar de huizen/gebouwen in de straat/wijk; sommige zijn hetzelfde, anderen bijna hetzelfde, of soms totaal verschillend. Stel open vragen waardoor ze zelf tot deze conclusies komen. Maak foto’s!
Mocht er een (stand)beeld in de buurt staan dan is het heel mooi als ze dat ook bekijken. Het is niet erg als dat er niet is, dan kan die opdracht ook op een andere manier gegeven worden. Maak eventueel foto’s van het standbeeld.
Verwerkingsopdrachten:
De Wandelaar (ca. 5-10 min.)
Speel eventueel nog een keer het spel met ´de wandelaar´ uit de 'Oriëntatie', maar nu met de geluiden die ze hebben gehoord in de straat/wijk.
Energizer 'geluiden stapelen' (ca. 10 min.)
Ga in een kring staan. Geef een klap door: begin zelf, daarna de leerling naast je, enz.
Nu gaan we de klap vervangen door een ander geluid. Laat iedereen nadenken over een geluid, bijvoorbeeld wat ze gehoord hebben tijdens de wandeling of een geluid dat je in de klas of op school hoort. Iedereen doet dit voor zich, niemand overlegt. Je kunt hierbij geen voorwerpen of instrumenten gebruiken; je maakt alleen geluiden met je stem.
Maak daarna een geluidenslang door de kring heen. Een voorbeeld van een geluidenslang kun je bekijken in het begin van het filmpje: Wat is improviseren.
Leerling 1 maakt een geluid.
Leerling 2 herhaalt het geluid en voegt er daarna een eigen geluid aan toe.
Let op! Het is niet erg als er een keer hetzelfde geluid gekozen wordt.
Tip: Het is wellicht leuk om te luisteren naar de resultaten van City of Sounds, een project van Slagwerk Den Haag. Zij werken met verschillende groepen van scholen in Den Haag aan muziekstukken met als thema 'geluid'.
Kunnen de leerlingen een ander woord/geluid bedenken dat in plaats van 'brommer' komt? Zing het lied nog een keer, maar nu met dat vervangende woord. Doe dit ook met het woord 'geroezemoes'. Zing het lied nu nog een keer in zijn geheel.
Duurde het lang om een ander woord te bedenken? (Nee, misschien maar 1 minuut.) Geef de leerlingen de opdracht om in groepjes twee andere geluiden te bedenken en te oefenen en geef ze hier ook maar kort de tijd voor.
Zeg dat je zo het lied (bijlage 3) nog een keer aanzet en dat iedereen zachtjes door elkaar heen zingt om het even te kunnen oefenen.
In bijlage 4. Lied Druk, druk, druk versie 3 van het lied is er ruimte voor zeven coupletten. Hierin wordt nu niet meer meegezongen. Wel hoor je dat de melodie meegespeeld wordt op de piano.
Let op! Voordat er een nieuw couplet begint, hoor je eerst weer het intro!
Verdeel de groepjes over de zeven coupletten en voer het nog een keer uit zodat iedereen de oplossingen van de anderen kan horen. Het refrein kan de hele klas steeds meezingen.
Muzikale verkeersmat (ca. 10 min.)
Na een gezamenlijke uitleg doen de verschillende groepjes deze opdracht om de beurt op de gang, gedurende de dag. Ze zijn per groepje max. 10 minuten bezig.
Laat bijlage 5. Voorbeeld verkeersmat als voorbeeld op het bord zien. Stel begeleidende vragen: Wat zien jullie allemaal? Zijn er plekken waar geluid zou kunnen zijn? Wijs deze aan.
Als ik nu met een autootje of fiets langs die plekken rijd en stop, kunnen jullie dan de geluiden maken?
Hoe kan ik zorgen dat er nog meer plekken zijn waar er geluiden zijn of gemaakt kunnen worden? Gebruik de verkeersmat, de LEGO-verkeersplaat, of de uitvergrote print van bijlage 5. Je kunt voor meer geluid zorgen door:
mensen/auto’s/dieren/voorwerpen op het kleed/de plaat/de print te zetten.
Geef het voorbeeld van een paard. Op welke manieren kun je het geluid van een paard nadoen? (Met de stem, met een kazoo, bodypercussie: met de handen op de benen, kokosnoten/ blokjes (galop nadoen), enz.) Er zijn dus meerdere manieren om het geluid uit te voeren.
Je hoeft het spel niet daadwerkelijk te spelen, waarschijnlijk is nu duidelijk hoe het werkt.
Leg uit dat de groepjes vandaag om de beurt op de gang dit spel mogen spelen met de verkeersmat. Werk op een coöperatieve manier. Schuif steeds door totdat iedereen een keer leerling 1 geweest is. Laat de werkwijze zien door het kort met een groepje voor te doen. Je bent zelf nr. 1. De werkwijze is als volgt:
Geef de leerlingen in het groepje een nummer van 1 tot 4-5, afhankelijk van de grootte van het groepje.
Leerling 1 kiest en plaatst zelf maximaal 10 dingen op het kleed en gaat met het autootje of fiets een zelfgekozen route rijden.
De andere leerlingen maken daar de verschillende geluiden bij.
Wanneer alle geluiden zijn geweest, is nummer 2 aan de beurt. Die haalt de voorwerpen van het kleed af en zet er weer maximaal 10 dingen op.
Herhaal dit tot iedereen aan de beurt is geweest.
Straatgeluidenmuziek (ca. 20 min.)
De leerlingen hebben nu veel kunnen nadenken over geluiden die ze horen en hoe ze de verschillende geluiden kunnen maken. Maak nu een gezamenlijk geluidenmuziekstuk. Deze opdracht komt in een uitgebreidere versie terug aan het eind van de 2e en 3e deelopdracht.
Een lege straat (waar je af en toe een deurbel en een enkele voetstap hoort).
Een straat in de avond/nacht.
Een straat met spelende kinderen.
Vertel de leerlingen dat elk groepje straks een van deze vijf straten laat horen. Tip: Of laat de leerlingen zelf vijf verschillende straten bedenken. Eventueel kun je de leerlingen zelfs vooraf vragen een foto te maken/mee te nemen van een hele drukke of juist hele rustige straat, een straat met … enz.
Verdeel de verschillende straten over de groepjes.
De leerlingen krijgen straks een paar minuten de tijd om te overleggen hoe ze die straat gaan uitvoeren, hoe ze de geluiden gaan maken en verdelen. Ze mogen hierbij hun stem, bodypercussie, kleine voorwerpen of kleine schoolinstrumenten gebruiken. Stel begeleidende vragen: Mag je steeds alleen maar één geluid tegelijk maken? Of hoor je ook weleens verschillende geluiden tegelijk in een straat? Zet eventueel een timer aan en laat de leerlingen oefenen. Loop zelf langs.
Tip: Het is heel belangrijk dat de groepjes van de lege straat en de straat in de nacht ook gebruikmaken van de stilte. Zo wordt het contrast tussen de verschillende straten groter.
Laat bijlage 7. Stratenplattegrond op het bord zien (of teken zelf een lange straat op het bord en maak vijf zijstraten). Met de aanwijsstok (auto of fiets) ga je rustig rijden. Als je bij een zijstraat komt, maakt het betreffende groepje de bijbehorende geluiden. Bespreek dit en geef eventueel nog tips en tops.
Variatie: Vertel de leerlingen dat je nu nog een keer langzaam gaat rijden en dat als je dichtbij een straat komt, het geluid van die ene straat heel zacht begint. Als je bij de straat bent, wordt het harder. Rijd je weer verder, dan wordt het geluid weer zachter. Laat de leerlingen goed opletten wanneer ze aan de beurt zijn. Stimuleer dit door met jouw 'auto of fiets' soms wat sneller of langzamer te rijden.
Tip: Het harder en zachter worden kan eventueel eerst klassikaal geoefend worden per groepje. In dat geval ben je zelf de dirigent. Gebruik hiervoor de zogenaamde krokodillenbek; twee handen op elkaar die open (harder) en dicht (zachter) gaan. Bekijk hiervoor eventueel het filmpje in de toolbox: Dirigeren doe je zo!
Je kunt het eindresultaat, eventueel samen met de zelfbedachte coupletten van het lied Druk, druk, druk laten zien aan een andere klas, de ouders of verzorgers, of je kunt het opnemen.
Reflectie subdoelen
Aan welke klanken in jouw soundscape herken je je eigen straat?
Reflectie proces
Welk geluid was het lastigst om te zetten naar een eigen klank?
5. Opdracht: Wat maak je?
In deze opdracht wordt er ingegaan op de (stand)beelden die er in de straat, wijk en stad staan. De leerlingen onderzoeken de verschillende houdingen van de standbeelden in combinatie met een lied en beweging. Ze denken na over hoe een standbeeld eruit zou zien als het tot leven zou komen en hoe het zou bewegen bij bepaalde muziek. Ze verwerken dit weer in de soundscape van de vorige deelopdracht.
Subdoel kennis
De leerling legt uit dat muziek je bewegingen kan beïnvloeden.
De onderdelen kunnen ook op verschillende momenten gedurende de week worden gedaan. Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoeken, uitvoeren en presenteren.
Volg onderstaande stappen om het project te onderzoeken.
Mijn eigen standbeeld
Deel 1 (ca. 10 minuten)
Stel vragen over standbeelden in de buurt:
Wie heeft er weleens een standbeeld gezien in de buurt van de school?
Wie weet nog hoe het standbeeld eruit zag? Kun je laten zien wat de houding/pose was van het beeld? Laat daarna eventueel de foto van het standbeeld zien.
Heb je weleens andere standbeelden gezien in jouw wijk/straat of in Den Haag? Waar heb je het gezien? Wat voor een standbeeld was dat? Hoe zag het eruit?
Kun je laten zien welke houding het beeld heeft? Kunnen we dat allemaal nadoen? Gebruik eventueel: 1-2-3-bevries! En dan staat iedereen in die houding.
Het begrip 'standbeeld' is nu duidelijk geworden en ook is duidelijk dat standbeelden er allemaal anders uitzien. Je kunt met de leerlingen diverse beelden bekijken vanbijlage 8. PP Standbeelden in Den Haag. Kies er een paar uit die de leerlingen aanspreken en probeer de houding van het standbeeld steeds na te doen. (Dat kan dus ook een dier zijn, of als er meerdere figuren op staan dan werken de leerlingen samen!) Gebruik weer: 1-2-3-bevries! En dan staat iedereen in die houding.
Deel 2 (ca. 15-20 min.)
Dit deel bestaat uit verschillende muzikale spelletjes die ook los van elkaar door de week heen tussen de lessen in gedaan kunnen worden.
Doe nu het spel '1-2-3-bevries!' Elke keer maken de leerlingen een ander standbeeld. Dit keer bepalen ze helemaal zelf welk standbeeld ze zijn.
Horen de leerlingen welke woorden er aan het eind van de zinnen staan? Het zijn de woorden: Dit – Dat, Zus – Zo, Hup –Hop, Hier – Daar. Zet deze woorden op het bord. De leerlingen doen nu alsof ze zelf een standbeeld zijn, maar ze zijn nog niet af. Ze mogen alleen op díe woorden iets veranderen aan hun houding. In totaal mogen ze dus acht keer iets veranderen en dan is het standbeeld klaar. Doe dit een keer voor. Laat de leerlingen dit nu zelf ook doen. Ze kunnen twee keer een standbeeld maken want na het tussenspel hoor je het lied nog een keer.
Variatie 1:
Een leerling gaat voor de klas staan die acht keer op de woorden 'Dit – Dat, Zus – Zo, Hup – Hop, Hier – Daar' iets verandert aan diens houding. De klas doet dit na. Tijdens het tussenspel komt er een andere leerling voor de klas staan.
Variatie 2: Doe dit eerst voor met een leerling uit de klas! Benadruk dat het zachtjes gebeurt.
- Ga in tweetallen tegenover elkaar staan. De ene persoon is het standbeeld en de ander is de kunstenaar. - De kunstenaar mag nu zachtjes een lichaamsdeel aantikken en het standbeeld mag zelf bepalen wat het daarmee doet. Bijvoorbeeld: Tik zachtjes een hand aan en het standbeeld zet die hand in een bepaalde positie. Tip: Het zou heel mooi zijn als ze dit ook weer precies op de woorden 'Dit – Dat' enz. doen en dus acht keer een lichaamsdeel aantikken. - In het tussenstuk, voordat het lied voor de tweede keer komt, wisselen de leerlingen van rol.
Herhaal dit lied en de opdrachten een aantal keren gedurende de week.
De leerlingen kennen het lied nu al aardig goed omdat ze het zo vaak hebben gehoord. Controleer of dat klopt en laat hen het lied ook een keer zingen zonder dat ze bewegen.
Mijn muzikale standbeeld (ca. 10 min.)
Ga als een standbeeld achter je stoel staan. Zet bijlage 12. Muziek Standbeeld 1 op. Zodra de muziek start, bewegen alle standbeelden op de muziek. Als de muziek stopt, staan alle standbeelden stil. Hoe zien de standbeelden er nu uit? Rustig, druk, stekelig, rond, enz. Hoe komt dat? Hoe klonk de muziek? Klonk het lang/kort, zacht/hard, hoog/laag, vrolijk/droevig, was er stilte?
Doe dit nu ook met bijlage 13 t/m 16 of zolang de concentratie het toelaat. bijlage 13. Muziek Standbeeld 2 bijlage 14. Muziek Standbeeld 3 bijlage 15. Muziek Standbeeld 4 bijlage 16. Muziek Standbeeld 5 Stel begeleidende vragen: Wat zijn de verschillen tussen de standbeelden en de muziek? Hebben jullie ook de stilte in het tweede muziekstuk gehoord? Stopten de standbeelden toen ook met bewegen? Is er een standbeeld in jullie buurt/wijk dat goed bij een van de muziekstukken past? Welke? Waarom?
Begin eerst met regel 1 en 3, die zijn hetzelfde. Het kruisje is een tik op de bovenbenen en het rondje een klap in de handen. Doe eerst zowel de X als de O mee. Als de leerlingen het goed mee kunnen klappen, verdeel je de klas in twee groepen. De ene groep doet bij regel 1 en 3 de X mee, en de andere groep de O.
Oefen daarna regel 2 totdat iedereen het goed onder de knie heeft. Bij het ^ maak je een stamp met je voet.
Oefen daarna regel 4 apart (de drie verschillende geluiden klinken daar tegelijk). Oefen het lied daarna nog een keer in zijn geheel. Verdeel de tekens/geluiden over drie verschillende groepen. Het tweede gedeelte kan nu ook mee worden gedaan want dat is hetzelfde.
Variatie: De leerlingen kunnen ook alle geluiden/tekens meedoen. In de vierde regel kiezen ze welk van de drie geluiden ze doen. Twee geluiden tegelijk is ook een mogelijkheid.
Vervang de X door een instrument, bijvoorbeeld een trom. Doe dit ook met de O (bijvoorbeeld de claves of het woodblock) en de ^ (bijvoorbeeld de triangel of de guiro/rasp). Oefen het nog een keer in zijn geheel. Tip: Laat de groepjes eventueel wisselen van instrument en/of teken.
Verdieping (ca. 10 min.)
Herhaal het onderdeel 'Presenteren' van de eerste deelopdracht (kan ook met bijlage 5. Voorbeeld verkeersmat), maar voeg er nu standbeelden aan toe. Teken die er eventueel in of gebruik een herkenningsteken. Het kan op een van de volgende manieren uitgevoerd worden (of een combinatie daarvan):
Er kan afgesproken worden welke standbeelden het zijn. Je kunt op het moment dat de auto of fiets langsrijdt dezelfde houding aannemen als het standbeeld.
Het kan een markering zijn van een standbeeld en op het moment dat de auto of fiets er is, wordt het lied Standbeelden gezongen en worden er in tweetallen bewegingen bij gemaakt. De andere leerlingen begeleiden het op instrumenten.
Het kan een markering zijn van een standbeeld en op het moment dat de auto of fiets er is, gaat iedereen in een starthouding staan. Er wordt één van de luistervoorbeelden uit bijlagen 12-16 aangezet en iedereen laat zien hoe het standbeeld beweegt.
Een eigen variant.
Als je niet aan de verdieping toe bent gekomen dan is het ook mogelijk om alleen het lied uit te voeren met de begeleiding op instrumenten/ bodypercussie, eventueel aangevuld met een van de andere opdrachten uit deze deelopdracht.
Verdeel bij het uitvoeren van het lied de groep in:
zingen/bewegen
begeleiden op een instrument.
Een andere mogelijkheid is om de definitieve versie van onderdeel 3 bij 'Uitvoeren' nog een keer te oefenen en het eindresultaat te laten zien aan een andere groep of de ouders/verzorgers. Als dit niet mogelijk is, dan kun je ook een opname maken van het geheel.
Reflectie subdoelen
In welke beweging zag je de sfeer van de muziek terug?
Reflectie proces
Van welke muziek houdt jouw standbeeld het meest?
6. Opdracht: Wat zie je?
In deze opdracht onderzoeken de leerlingen verschillende gebouwen in de straat en in de stad. Hoe zien ze eruit? Wat zijn de overeenkomsten? Wat zijn de verschillen? Het onderwerp 'herhaling' wordt hierin uitgelicht en verwerkt in verschillende muzikale spelletjes en composities, zowel met als zonder instrumenten. De leerlingen maken uiteindelijk een eigen compositie naar aanleiding van foto’s van gebouwen waarin herhaling, hoog/laag en hard/zacht verwerkt wordt. Deze composities worden gepresenteerd en kunnen ook weer verwerkt worden in de opdracht met de verkeersmat.
Subdoel kennis
De leerling legt uit hoe je herhaling kunt toepassen in muziek.
Subdoel vaardigheid
De leerling maakt een eigen muziekstuk op basis van een gebouw en noteert deze op grafische wijze.
Benodigdheden
foto’s van de huizen die tijdens de wandeling zijn gemaakt bij opdracht 'Wat hoor je?'
diverse instrumenten zoals: handtrom, schud ei, guiro/rasp, claves/ritmestokjes, triangel, enz.
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoeken, uitvoeren en presenteren. Aan het eind van deze opdracht staan evaluatievragen die betrekking hebben op het hele project.
Herhaling en variatie (ca. 10 min.)
Voor de opdracht 'Wat hoor je?' hebben jullie tijdens de wandeling foto’s gemaakt van de verschillende huizen in de straat en in de wijk. Laat deze zien op het bord. Stel de volgende vragen:
Zijn er huizen die hetzelfde zijn? Welke? Wat is er dan hetzelfde? (dezelfde vorm, hoogte, kleur)
Welke huizen zijn er verschillend? Waarin zijn ze verschillend? (groot/klein, hoog/laag, breed/smal, rond/puntig)
Zijn er huizen die maar een klein beetje van elkaar verschillen? Een variatie hebben? (dezelfde vorm maar bijvoorbeeld een andere kleur)
Overal om je heen zie je herhaling. Kijk eens om je heen in de klas. Zie je daar herhaling? (kijk naar tafels, stoelen, ramen)
Vertel dat het midden van de kring een echoput is. Alles wat daar straks in gezegd wordt, wordt herhaald. Vraag de leerlingen of ze mee willen doen met het volgende ritme (beweging):
Zet één been iets meer naar voren.
Maak de beweging 'voor-voor, achter-achter'.
Leun daarbij eerst op het voorste been (alsof je iets in de echoput wilt zeggen) en dan op het achterste been (alsof je luistert hoe de echo klinkt).
De beweging is heel regelmatig, net als de hartslag/beat van de bijlage.
Als iedereen het te pakken heeft, maak je een kort geluid/ritme op het moment dat je naar voren gaat. Dit kan met de stem, bijvoorbeeld 'yeah, yeah' of 'tik, tik, tik' of je kunt bodypercussie-geluiden gebruiken (stampen kan niet i.v.m. de beweging die gemaakt wordt). Geef verschillende voorbeelden. Maak eventueel gebruik van bijlage 20. Voorbeelden Energizer Echoput (korte woorden kunnen wel, maar lange zinnen niet omdat je maar twee tellen de tijd hebt).
Vertel nu dat iedereen in de kring een keer iets in de echoput mag zeggen of een geluid mag maken en dat de klas dit herhaalt. Begin zelf, daarna degene naast je, enz. Herhaal dit een aantal keren gedurende de week als energizer tussen de lessen in.
Variaties:
Je kunt er ook contrast aan toevoegen (net als de gebouwen die verschillend zijn). De eerste leerling heeft bijvoorbeeld een hard geluid/ritme gedaan, de groep doet het na; de tweede leerling doet het tegenovergestelde en kan dan bijvoorbeeld een zacht geluid maken. Er kan ook gevarieerd worden in lang en kort, hoog en laag. De derde leerling bedenkt weer een nieuw ritme, de vierde doet weer het tegenovergestelde, enz.
Je kunt de originele opdracht en variant 1 ook met instrumenten doen (zie het voorbeeld in het filmpje Energizer Echoput)
Ritmes noteren! (ca. 10 min.)
Stel de volgende vragen:
Kun je nog een paar ritmes uit de Energizer Echoput terughalen? Hoe klonk dat ritme?
Hoe zou je dat op kunnen schrijven als we het zouden willen onthouden zonder dat je woorden mag gebruiken? Welke tekens kunnen we daarvoor gebruiken?
Laat de leerlingen zoveel mogelijk zelf met oplossingen komen, maar geef eventueel een voorbeeld en stel vragen: Ik heb bij de energizer 'yeah, yeah' gehoord. Hoe kunnen we dat opschrijven zodat we het kunnen onthouden zonder woorden te gebruiken? Welke tekens kun je gebruiken? Klinkt het lang of kort? Hoog of laag?
Verzamel er een aantal en schrijf ze op het bord.
Grafische notatie en muziek!
Deel 1 (ca. 20 min.)
In het vorige onderdeel hebben de leerlingen bedacht hoe je verschillende geluiden/ritmes op kunt schrijven. Uiteraard zijn er meer mensen die daarover hebben nagedacht en zijn er heel veel verschillende mogelijkheden/tekens om dingen op te schrijven. Laat pagina 1 van bijlage 21. Voorbeelden grafische notatie 'herhaling' op het bord zien. Stel vragen zoals:
Hoe denk je dat deze ritmes gaan klinken?
Wie kan het eens laten horen met zijn/haar/diens stem of met bodypercussie? (het is mooi als leerlingen in de gaten krijgen dat een streep langer klinkt dan een stip en dat er verschil is in hoog en laag en hard en zacht)
Stel eventueel vragen n.a.v. wat de leerlingen laten horen: Zien de stippen er hetzelfde uit? Waarin verschillen ze? Enz.
Laat eventueel bijlage 22. Uitvoering grafische notatie horen ter inspiratie. Dit is een van de manieren waarop de opdracht uitgevoerd zou kunnen worden, maar er zijn ook heel veel andere klanken mogelijk. Klinkt het zoals ze zich het hadden voorgesteld? Wat is er hetzelfde? Wat is er anders? Deze manier van muziek opschrijven noem je 'grafische notatie': het gebruik van lijnen, rondjes, vierkantjes enz. om aan te geven of iets hoog/laag, hard/zacht of kort/lang is.
Laat pagina 2 zien, stel vragen: Wat is er veranderd? Wie kan de eerste keer, de blauwe kleur laten horen? De klas doet de herhaling, de rode kleur, precies zo.
Laat pagina 3 zien, licht toe: Dit zijn nieuwe tekens/ritmes. Hoe zullen deze klinken, denken jullie? Wie wil dat laten horen? Kan de klas het herhalen? Uiteraard zijn er weer meerdere oplossingen mogelijk! Stel eventueel weer vragen over lang/kort, hoog/laag, hard/zacht.
Verdieping:
Kunnen we pagina 2 en 3 ook met instrumenten laten horen? Welke instrumenten hebben we daarvoor nodig? Hoe gaan jullie daar dan op spelen?
Deel 2 (ca. 20 min.)
Mocht je dit deel op een ander moment in de week doen, dan is het belangrijk om even de voorkennis over de grafische notatie op te halen. Wat hebben jullie de vorige keer ook alweer gedaan? Laat eventueel kort nog wat op het bord zien. Wijs de leerlingen op de dingen die ze ontdekt hebben, zoals de verschillen tussen lang/kort, hoog/laag enz.
Laat nu bijlage 23. Foto’s voor het maken van een eigen muziekstuk zien. Zou dit ook een grafische notatie kunnen zijn? Kun je verschillende lijnen/vormen ontdekken in de foto’s? Is er verschil in hoeveelheid? Groot en klein? Vertel dat de leerlingen straks in groepjes van circa. vier een opdracht gaan doen. Er zijn vier verschillende gebouwen. Elk groepje krijgt straks één van de foto’s aangewezen en maakt van die foto een eenvoudig muziekstuk. Het muziekstuk moet dus goed passen bij wat ze zien! Het is fijn als ze op een coöperatieve manier werken. De leerlingen in het groepje geven om de beurt aan wat zij zien en hoe dat zou kunnen klinken. Maak daar vervolgens een geheel van. Je kunt besluiten of dit alleen met de stem/bodypercussie mag worden gedaan, of dat daar bijvoorbeeld ook een of twee instrumenten bij gebruikt mogen worden.
Laat de resultaten aan elkaar horen terwijl de foto op het digibord te zien is. Welke vormen/lijnen en onderdelen van het gebouw zijn in het muziekstuk verwerkt?
Tip: Het is mogelijk om een of meerdere van deze stukjes te verwerken in de opdracht met de plattegrond/verkeersmat.
Bedenk welke onderdelen van deze opdracht je tijdens de presentatie zou willen laten zien. Er zijn een aantal mogelijkheden: