Doorloop de volgende stappen:
- Vertel: “Aan het begin van ons project ´Ik en ander´ hebben we geluisterd naar het gedicht Wie is wie. Je krijgt van mij weer een gedicht, maar dit gedicht is in stukjes geknipt.”
o Lees eerst alle stukjes.
o Overleg in je groepje in welke volgorde jullie de kaartjes willen leggen. Leg de kaartjes van boven naar beneden, want het is immers een gedicht.
o Als je het samen eens bent, plak je stukjes op het vel papier.
o Oefen in het voorlezen van het gedicht. Spreek af wie van jullie groepje straks mag voorlezen.”
2. De leerlingen voeren de opdracht uit. Loop ondertussen rond en help de groepjes die de opdracht nog niet helemaal hebben begrepen. Geef geen feedback op de volgorde van de kaartjes; help wel actief bij het inoefenen van het voorlezen.
3. Vergelijk voordat je begint met voorlezen de opgeplakte gedichten – zijn er verschillen?
Hoe kan je zien welk stukje als laatste hoort? (Eindigt met punt.)
Spreek niet in termen van ´goed´ of ´fout´, maar laat het bij de waarneming − straks bij de verklanking en de doorloop op inhoud zal de volgorde duidelijker worden.
4. Laat dan de gedichten voorlezen. Ga hierbij in op de manier van voorlezen:
o Moet je een punt lezen na elk regeltje van een of twee woorden?
o Als je leest alsof alle woorden achter elkaar staan, hoe klinkt het dan?
Reflectievragen die je kunt stellen tijdens het werken aan de opdracht en/of erna
- De titel van het gedicht is Je bent zo. Vind je die titel goed bij het gedicht passen? Waarom?
- Vind je dit een belangrijk gedicht? Waarom?
- Welk gevoel krijg je bij dit gedicht?
- Waarom is een gedicht opgesplitst in korte stukjes, denk je?