De leerlingen gaan samen Een nieuw feest voor de toekomst bedenken en ontwerpen. Ze leren dat elk feest bestaat uit tradities en gewoontes. Veel van deze tradities en gewoontes rekenen we tot het cultureel erfgoed. Soms blijven de tradities hetzelfde, maar vaak veranderen ze in de loop van de tijd. De leerlingen ontdekken dat de tradities die bij de verschillende feesten horen, voortkomen uit oude verhalen en zichtbaar worden in eet-, muziek- en kledinggebruiken. In het project kijken we naar zowel westerse als niet-westerse feesten. In de drie opdrachten bedenken de leerlingen wat er gebeurt op hun eigen feestdag van de toekomst; welke kleding en accessoires er worden gedragen en welke feesttaart er gemaakt wordt.
Welkom! Je gaat in de klas werken met het lesmateriaal van Cultuuronderwijs op zijn Haags. Voor je aan de slag gaat leggen we je uit hoe je dit project tot een succes kunt maken.
Samen ontdekken Onze cultuurlessen zijn gebaseerd op de didactiek van procesmatig werken, de leerlingen doorlopen hierbij een creatief proces. Zij worden zich bewuster van zichzelf, hun omgeving en ontdekken op een speelse manier hun creatieve vermogen. Met als kern dat je als leerkracht samen met de leerlingen beleeft, beschouwt, verbeeldt, bedenkt en maakt.
Houdingsdoelen Bij de introductie, oriëntatie en opdrachten worden kennisdoelen en vaardigheidsdoelen benoemd. Onderstaande houdingsdoelen gelden in het algemeen:
De leerling toont zich nieuwsgierig en proactief.
De leerling kan positief-kritisch reflecteren op eigen werk en op dat van anderen.
Overleg en deel je plannen met de icc’er of je cultuurcoach.
Wij adviseren je het hele project van tevoren door te lezen om je goed voor te bereiden en de mogelijkheden te ontdekken die het project biedt.
Je kunt het lesmateriaal ook downloaden en printen. Gebruik het smartboard voor het beeldmateriaal.
Als richtlijn adviseren wij voor het doorlopen van het creatief proces in het hele project, zes tot acht lesmomenten in te plannen. Alle projecten hebben een introductie, oriëntatie en drie opdrachten. Je kunt ervoor kiezen het lesmateriaal aan te passen naar eigen wensen.
Iedere opdracht heeft dezelfde opbouw: onderzoeken, uitvoeren en presenteren. De reflectievragen kunnen tijdens en na iedere fase van het creatief proces met de individuele leerling of de hele groep besproken worden.
Nodig eens een Kunstenaar in de klas uit. Die kan levendig en beeldend over het beroep vertellen dat past bij dit project. Het gerelateerde aanbod bij dit project vind je op onze site.
Een bezoek aan een voorstelling, tentoonstelling of vaste collectie in een Haagse culturele instelling is ook van grote meerwaarde. Zie VONK voor het actuele aanbod.
Bedenk ook van tevoren bij welke onderdelen je ouders kunt of wilt inschakelen. Het project gaat meer leven als er ook buiten de klas aandacht voor is.
Maak foto’s of filmpjes van de diverse presentatiemomenten en deel deze via de schoolwebsite, klassenapp of andere kanalen.
Project specifieke informatie
Over dit project Binnen dit project worden leerlingen zich bewust van het feit dat elk feest bol staat van tradities en gewoontes. Veel van deze tradities en gewoontes rekenen we tot het cultureel erfgoed. Soms blijven de tradities hetzelfde, maar vaak veranderen ze in de loop van de tijd. De leerlingen ontdekken dat tradities rondom feesten te maken hebben met onder meer verhalen, eten, muziek en kleding. In het project kijken we naar zowel westerse als niet-westerse feesten. Samen bedenken en ontwerpen de leerlingen een nieuw feest, hun feest voor de toekomst.
Doelen Er worden twee hoofddoelen geformuleerd die specifiek zijn voor het hele project. De doelen zijn op het gebied van kennis en vaardigheden. Aan het eind van het project worden deze doelen met behulp van de succescriteria geëvalueerd op het gebied van zelfregulering: de leerling kijkt terug en blikt vooruit.
Reflecteren De reflectievragen bij de verschillende fases van het creatief proces kunnen tijdens en na iedere fase met de individuele leerling of de hele groep besproken worden. Zie ook de hand-out: Rollen van de leerkracht.
Verzamel een aantal voorwerpen die bij het vieren van een verjaardag in de klas worden gebruikt: feestmuts, slingers, kaart, cadeautje, liedjes. Start het gesprek met de leerlingen door te vragen bij welk feest de voorwerpen horen. Wie was er voor het laatst jarig in deze klas? Hoe hebben jullie het op school gevierd? En wat gebeurde er thuis?
Een feest staat vaak bol van tradities en gewoontes: bepaald eten, muziek, kleding, decoratie, een bepaald verhaal (denk aan Sinterklaas). Elk feest heeft zijn eigen ‘kenmerken’. Kijk samen naar onderstaande Schooltv-video’s. Welke tradities van de feesten kun je in de filmpjes herkennen?
Een fragment over waarom we met Pasen eieren verven.
Een fragment over waarom het paard van Sinterklaas wit is.
Verdeel de klas in groepjes van twee of drie leerlingen. Geef elk groepje een exemplaar van het werkblad. Op dit werkblad staan diverse afbeeldingen. Er horen steeds twee afbeeldingen bij elkaar en bij een bepaald feest. Laat de leerlingen lijntjes trekken tussen de afbeeldingen die bij elkaar horen en daar eventueel de naam van het feest bijzetten. De antwoorden:
Sinterklaas: staf – schoen met een cadeau
Kerst: kerstboom – kerststal
Pasen: eieren – paashaas
Oud & Nieuw: vuurwerk – oliebollen
Suikerfeest: baklava – moskee
Holi: gekleurd poeder – stekje van een plant bij brandstapel
Koningsdag: oranje opblaaskroon – vrijmarkt
Dodenherdenking: krans – standbeeld soldaat
Bespreek klassikaal de bevindingen van het werkblad:
Heeft elk groepje de juiste combinaties gemaakt? Laat de groepjes om de beurt bij één combinatie toelichten wat zij hebben gedaan en gedacht.
Wat hoort er nog meer bij deze feesten? (Denk aan muziek, dansen, eten, kleding, accessoires).
Weet iemand misschien nog een ander feest te noemen en wat daarbij hoort?
3. Oriëntatie
Benodigdheden
digibord
stroomschema
Aan de slag in de klas Het filosofisch gesprek Voer naar aanleiding van de introductie een filosofisch gesprek. Stel hierbij (een aantal van) onderstaande vragen.
Is een feest altijd vrolijk?
Vier je altijd iets fijns met een feest?
Is een feest voor iedereen altijd fijn?
Welk feest zou eigenlijk iedereen moeten vieren? Waarom?
Doorloop de volgende stappen:
Kijk nog even terug naar de introductie-opdracht. Welke feesten zagen we ook alweer, wat werd er toen gevierd? Waren het altijd vrolijke feesten?
Al deze feesten zijn ooit verzonnen en in de loop der tijd ontstaan en gegroeid. Vertel dat jullie samen een nieuw feest gaan verzinnen. Noem hierbij eventueel een (fictieve) opdrachtgever (bijvoorbeeld de directeur van de school, de burgemeester, de koning) en een (fictieve) aanleiding. Aan de hand van onderstaand stroomschema vullen jullie in een klassengesprek het feest samen in, bijvoorbeeld door aantekeningen te maken op het digibord.
Aanleiding: voor wie (leeft diegene nog?)? OF voor wat?
Moment: Op welke dag of moment in het jaar?
Verhaal: Is er een verhaal?
Kleuren: Welke kleuren horen bij het feest?
Eten: Welke maaltijden of welk lekkers horen bij het feest?
Bespreek met de leerlingen de opdracht(en): welke onderwerpen gaan zij onderzoeken de komende les of tijd? Formuleer vanuit het filosofisch gesprek en/of de oriëntatie-opdracht, samen met de leerlingen, een succescriterium waaraan zij werken. Een voorbeeld van een succescriterium bij dit project kan zijn:
De leerling bedenkt een feestdag, maakt een pictogram voor een feestgewoonte en ontwerpt een feesthoed en een feesttaart.
4. Opdracht: Feestprogramma
In deze opdracht bedenken we hoe de nieuwe feestdag eruitziet: wat gebeurt er wanneer, en in welke volgorde? Uitgangspunt is de dagplanning die leerlingen van het bord kennen.
Subdoel kennis
De leerling legt uit welke gebruiken bij een feestdag kunnen horen, zoals muziek, specifieke kleding en een speciale maaltijd.
Subdoel vaardigheid
De leerling verbeeldt een gebruik dat hoort bij een zelfbedachte nieuwe feestdag in een pictogram.
Benodigdheden
digibord
papier
stiften, potloden
magneetjes
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren.
Doorloop de volgende stappen:
Start een klassengesprek. Bespreek dat een dag op school vaak verloopt volgens een vast programma, een vast patroon. Hoe weet iedereen wat wanneer gaat of moet gebeuren? Bekijk samen de dagplanning op het bord: welke onderdelen komen elke dag terug? Welke onderdelen alleen op bepaalde momenten? Hoe lang duurt elke activiteit ongeveer?
Probeer samen kort een dergelijk programma te formuleren voor het Sinterklaasfeest: wat gebeurt er eerst, wat daarna? Hoe eindigt de dag? Brainstorm samen en schrijf mee op het bord. Laat eventueel ook deze Schooltv-video over het Holifeest zien. In dit filmpje worden de verschillende onderdelen van het feest belicht. Bespreek samen welke onderdelen de leerlingen hebben gezien.
In de oriëntatie heeft de klas samen een feest gekozen en bedacht waarvoor het feest gevierd gaat worden. Verdeel de klas in groepjes. Laat elk groepje een onderdeel van de nieuwe feestdag bedenken. Een mogelijke verdeling is:
start
maaltijd
muziek
optocht
dansen
verkleden
einde
Laat de groepjes bedenken:
Wat er bij dit onderdeel gebeurt;
Wanneer op de dag het plaatsvindt;
Hoe lang het ongeveer duurt.
Laat de groepjes in de klas hun ideeën terugkoppelen aan de rest van de groep.
Geef de groepjes de opdracht om voor hun onderdeel een pictogram, een eenvoudige tekening, te maken. Hiermee kan, vergelijkbaar met de dagplanning van de klas op het bord, duidelijk worden gemaakt wat er op dat moment van het feest gebeurt.
Vul samen het dagprogramma van het nieuwe feest in. Maak de pictogrammen vast op het bord en loop het programma nog eens door. Niks vergeten, iedereen tevreden?
Reflectie subdoelen
Waaraan zie je op jouw pictogram om welk gebruik het gaat?
Reflectie proces
Welke feestgebruiken passen het beste bij jou?
5. Opdracht: We zetten alles op z’n kop
In deze opdracht kijken we naar de kleding en accessoires die bij een feest horen. Waarom is dit zo? Vervolgens verzinnen de leerlingen kleding en/of accessoires voor hun eigen feest.
Subdoel kennis
De leerling legt uit dat bij feestdagen vaak speciale kleding hoort.
Subdoel vaardigheid
De leerling geeft vorm aan een eigen hoofddeksel voor de nieuwe feestdag.
Benodigdheden
digibord
karton
scharen
lijm
stoffen
diverse andere materialen, aangereikt door de leerlingen
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren.
Bij een feest hoort vaak speciale kleding, soms heel uitbundig, soms wat meer ingetogen. Doorloop de volgende stappen:
Bekijk ter inspiratie eventueel een aantal clips m.b.t. feestkleding:
Feest uit de 18e eeuw (via Google Afbeeldingen) of een galajapon in de collectie van het Kunstmuseum.
Welke kleding hebben jullie gezien? Waarom past dit soort kleding bij het feest dat erbij hoort? Of misschien vinden jullie het soms helemaal niet passen?
Bespreek dat bij bijna elk feest wel een hoed of iets anders op je hoofd hoort: de mijter van Sinterklaas, het hoedje dat de Marokkaanse jongen op had, enzovoorts. Er is elk jaar een feest in Den Haag waarbij de hoedjes wel heel opvallend kunnen zijn. Op Prinsjesdag bedenken de dames de meest prachtige, gekke hoedjes. Zie bijvoorbeeld de site van Linda.
Doorloop de volgende stappen:
Geef de leerlingen de opdracht om een hoed of muts te ontwerpen voor het nieuwe feest. Hoe kun je zien dat deze hoed bij het nieuwe feest hoort? Denk aan kleuren en materialen. Bied zoveel mogelijk verschillende materialen aan, alles kan op de hoed (van knijpers en vorkjes tot watjes). De leerlingen voeren hun ontwerp vervolgens uit. Alternatief: geef een deel van de klas de opdracht om een hoed te ontwerpen. Vraag een ander deel om na te denken over een andere accessoire en deze uit te voeren. Denk bijvoorbeeld aan een sjerp, armband, riem of tas.
Bespreek de resultaten kort na. Laat de leerlingen hun ideeën toelichten.
Organiseer een catwalk en laat de leerlingen hun ontwerpen showen. Neem zelf de rol van presentator en geef bij elk ontwerp een toelichting: “Sanne heeft een hoed op van oranje karton, aangevuld met prachtige bloemen. Deze hoed is speciaal voor ons feest zo ontworpen, want …” “Mo heeft voor zijn sjerp vooral wol en knijpers gebruikt, omdat …”
Reflectie subdoelen
Waarom past jouw hoed bij dit feest?
Reflectie proces
Welke speciale feestkleding hoort er nog meer bij jouw hoed?
6. Opdracht: Gefelicitaart
In deze opdracht staat eten centraal: welke maaltijden of feestgerechten horen bij welk feest en waarom? Zitten daar misschien verhalen of gewoontes van vroeger aan vast? Vervolgens verzinnen de leerlingen welke feesttaart er bij hun toekomstige feest past en hoort.
Subdoel kennis
De leerling legt uit dat bij feestdagen bepaalde maaltijden of gerechten horen.
Subdoel vaardigheid
De leerling geeft met diverse materialen vorm aan een feesttaart waaraan je kunt zien of ‘proeven’ dat hij hoort bij een zelfbedachte feestdag.
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren. Aan het eind van deze opdracht staan evaluatievragen die betrekking hebben op het hele project.
Beschuit met muisjes, pepernoten, een rollade, oliebollen. Het is allemaal eten dat hoort bij een bepaald feest, en ook vaak ontstaan is vanuit een bepaalde traditie; het heeft vaak een betekenis. Doorloop de volgende stappen:
Bekijk samen deze Schooltv-video over het ontstaan van de traditie van de feesttaart.
Bespreek dat bij elk feest wel een bepaalde maaltijd of bepaald eten hoort. Verdeel de klas in duo’s en deel het werkblad uit dat bij dit onderdeel hoort. Op dit werkblad staat een aantal etenswaren en een aantal feesten. Vraag de duo’s om de etenswaren en namen van feesten uit te knippen en te combineren: welk eten hoort bij welk feest? Laat hen de combinaties op een vel plakken. Alternatief: neem een aantal van deze etenswaren mee de klas in en laat de leerlingen ervan proeven. De antwoorden:
Pepernoten – Sinterklaas
Beschuit met muisjes – geboorte baby
Oliebollen – Oud & nieuw
Eieren – Pasen
Turks fruit – Suikerfeest
Oranje tompouce – Koningsdag
Bekijk en bespreek samen de resultaten. Waarom worden die etenswaren bij deze feesten gegeten? Licht eventueel van één feest de historische achtergrond toe. Bijvoorbeeld:
Beschuit met muisjes bij geboorte In de middeleeuwen kregen kinderen lekkers bij de geboorte van een baby, zogenaamd meegenomen door het nieuwe kindje. In de 18e eeuw werden dit versuikerde anijszaadjes. Men dacht dat anijs goed was voor de borstvoeding. Beschuit was lang een luxe product. Armere mensen aten wittebrood met suiker. Pas met de geboorte van prinses Beatrix in 1938, toen De Ruijter de koningin een groot blik oranje muisjes aanbood, werd het populair en een echte traditie.
Eieren met Pasen Met Pasen wordt gevierd dat Jezus uit de dood is opgestaan. Het ei staat symbool voor nieuw leven. En waarom we ze verstoppen: vroeger verstopten we eieren op de akkers, ze werden er begraven. Het idee daarachter was dat de akkers dan weer vruchtbaar zouden worden.
Weten de leerlingen nog meer voorbeelden te noemen die niet op het werkblad staan?
Doorloop de volgende stappen:
Laat een aantal voorbeelden zien van bijzondere taarten, bijvoorbeeld via Google Afbeeldingen. Kun je aan de taarten zien voor welk feest of welke gelegenheid de taart is? Vertel dat de leerlingen voor het nieuwe feest een grote feesttaart gaan maken. Niet echt om te eten, maar gemaakt van allerlei materialen. De klas en/of school kan ermee versierd worden. Waar moet een goede feesttaart aan voldoen? Hoe kun je herkennen dat de taart bij het nieuwe feest hoort?
Vraag de leerlingen ieder voor zich of in groepjes een taart te bedenken: welke kleuren moet de taart hebben, wat moet erop komen, welke vorm moet hij hebben? Laat de leerlingen de taart bijvoorbeeld schetsen.
Geef de opdracht om de taart van allerlei materialen te maken.
Doorloop de volgende stappen:
Richt met de taarten een tentoonstelling in. Zetten jullie alles door elkaar of passen er taarten bij elkaar? Kun je de taarten indelen in groepjes?
Laat de leerlingen elkaar langs de taarten leiden. Elke leerling licht zijn eigen taart toe.
Reflectie subdoelen
Waaraan kun je zien dat jouw taart bij jullie nieuwe feest hoort?
Bespreek met de leerlingen het doorlopen proces aan de hand van onderstaande vragen.
Kun je ook feest vieren zonder eten?
Heb je dingen ontdekt die je nog niet wist of kon?
Wat heeft eten met geschiedenis te maken?
Aan welke bestaande feesttradities en -gewoonten moet je denken bij jullie nieuwe feest?
Wat is het verschil tussen bestaande feesten en het nieuwe feest?
Denk je dat mensen dit nieuwe feest nog jarenlang gaan vieren?
Welke gebruiken zullen ze dan heel fijn vinden om ieder jaar weer te doen?
Eindreflectie: zelfregulatie terugkijkend
Wat vond je het leukst om te ontwerpen voor jouw feestdag?
Eindreflectie: zelfregulatie vooruitkijkend
Welke nieuwe gebruiken wil je nog toevoegen aan een bestaande feestdag?
Verder lezen?
Meld je dan nu aan of log in!
Registreer nu en ontvang gratis toegang tot al onze projecten in de Haagse Ladekast.