Sprookjes spreken tot de verbeelding en worden vaak opgepoetst en herschreven. Dat is wat ook de leerlingen gaan doen; hun verbeelding gebruiken en zelf korte verhaaltjes verzinnen met sprookjesachtige elementen. Kikkers staan centraal in dit project. Van het klassieke sprookje De kikkerkoning in een bewerking van Jacques Vriens tot allerlei variaties zoals De kikkerbilletjes van de koning van Janneke Schotveld, maar ook fabels van de Maori’s en La Fontaine en een gedichtje van Annie M.G. Schmidt. Allemaal verhalen die met behulp van oefeningen, spelletjes en tekenopdrachtjes kunnen aanzetten tot het zélf bedenken van verhaaltjes met sprookjesachtige elementen. Er worden wensen bedacht, woorden verzameld en verhaallijntjes en versjes verzonnen. En wie weet, lukt het ook om er een lesje of moraal in te verwerken.
Welkom! Je gaat in de klas werken met het lesmateriaal van Cultuuronderwijs op zijn Haags. Voor je aan de slag gaat leggen we je uit hoe je dit project tot een succes kunt maken.
Samen ontdekken Onze cultuurlessen zijn gebaseerd op de didactiek van procesmatig werken, de leerlingen doorlopen hierbij een creatief proces. Zij worden zich bewuster van zichzelf, hun omgeving en ontdekken op een speelse manier hun creatieve vermogen. Met als kern dat je als leerkracht samen met de leerlingen beleeft, beschouwt, verbeeldt, bedenkt en maakt.
Houdingsdoelen Bij de introductie, oriëntatie en opdrachten worden kennisdoelen en vaardigheidsdoelen benoemd. Onderstaande houdingsdoelen gelden in het algemeen:
De leerling toont zich nieuwsgierig en proactief.
De leerling kan positief-kritisch reflecteren op eigen werk en op dat van anderen.
Overleg en deel je plannen met de icc’er of je cultuurcoach.
Wij adviseren je het hele project van tevoren door te lezen om je goed voor te bereiden en de mogelijkheden te ontdekken die het project biedt.
Je kunt het lesmateriaal ook downloaden en printen. Gebruik het smartboard voor het beeldmateriaal.
Als richtlijn adviseren wij voor het doorlopen van het creatief proces in het hele project, zes tot acht lesmomenten in te plannen. Alle projecten hebben een introductie, oriëntatie en drie opdrachten. Je kunt ervoor kiezen het lesmateriaal aan te passen naar eigen wensen.
Iedere opdracht heeft dezelfde opbouw: onderzoeken, uitvoeren en presenteren. De reflectievragen kunnen tijdens en na iedere fase van het creatief proces met de individuele leerling of de hele groep besproken worden.
Nodig eens een Kunstenaar in de klas uit. Die kan levendig en beeldend over het beroep vertellen dat past bij dit project. Het gerelateerde aanbod bij dit project vind je op onze site.
Een bezoek aan een voorstelling, tentoonstelling of vaste collectie in een Haagse culturele instelling is ook van grote meerwaarde. Zie VONK voor het actuele aanbod.
Bedenk ook van tevoren bij welke onderdelen je ouders kunt of wilt inschakelen. Het project gaat meer leven als er ook buiten de klas aandacht voor is.
Maak foto’s of filmpjes van de diverse presentatiemomenten en deel deze via de schoolwebsite, klassenapp of andere kanalen.
Project specifieke informatie
Over dit project Sprookjes bestaan al heel lang en waren meestal verhalen voor volwassenen. Tegenwoordig zijn sprookjes vooral verhalen voor kinderen waarin hen spelenderwijs iets over het leven wordt bijgebracht; een verhaal met een moraal. Voortdurend komen er nieuwe variaties op de bestaande sprookjes en hun verhaallijnen.
Zo maken de leerlingen, in dit project waarin kikkers centraal staan, kennis met meerdere variaties van De kikkerkoning. Ze verkennen de typische elementen van sprookjes en de ´levenslessen´ die in het verhaal verwerkt zijn. Met de moderne variatie op het sprookje: De kikkerbilletjes van de koning van Janneke Schotveld ontdekken de leerlingen misschien een heel actuele moraal. Mogen we dieren opsluiten in kleine hokjes, vetmesten en opeten?
Doelen Er worden twee hoofddoelen geformuleerd die specifiek zijn voor het hele project. De doelen zijn op het gebied van kennis en vaardigheden. Aan het eind van het project worden deze doelen met behulp van de succescriteria geëvalueerd op het gebied van zelfregulering: de leerling kijkt terug en blikt vooruit.
Reflecteren De reflectievragen bij de verschillende fases van het creatief proces kunnen tijdens en na iedere fase met de individuele leerling of de hele groep besproken worden. Zie ook de hand-out: Rollen van de leerkracht.
Laat het sprookjesboek Grootmoeders grote oren van Jacques Vriens zien. Vertel dat jullie het gaan hebben over sprookjes: gekke, mooie, verrassende en betoverende verhalen.
Welke sprookjes horen of lezen de leerlingen graag, wat is hun lievelingssprookje? Waarom? Is dat anders dan toen ze kleuter waren?
Luister je graag naar sprookjes of wil je er het liefste ook plaatjes bij zien?
Welke sprookjes zijn te herkennen op de omslag van het boek?
Vertel dat sprookjes al heel lang bestaan, sommige zijn al wel honderden jaren oud. Deze verhalen stonden vroeger niet in boeken, maar werden mondeling doorverteld. Vaak waren sprookjes ook niet voor kinderen, maar vertelden volwassenen ze aan elkaar. Bekijk en bespreek de aflevering Sprookjes van het Klokhuis, dat hierover vertelt.
Voer naar aanleiding van de introductie een filosofisch gesprek. Stel hierbij (een aantal van) onderstaande vragen:
Waarom is een sprookje een sprookje?
Zijn alle kusjes betoverend?
Moet in een sprookje een lesje zitten?
Kan alles in een sprookje?
Is het leuker om iets te verzinnen als alles mag en kan?
Kikkersprookje Lees en bespreek het verhaal De kikkerkoning (blz. 83 t/m 87) uit het boek Grootmoeders grote oren.
Over wie ging dit sprookje?
Waar ging het sprookje vooral over?
Wat vond je gek of bijzonder in dit sprookje?
Sprookjes proberen je vaak iets te vertellen. Er zit soms een lesje in verstopt. Welk lesje zit er in De kikkerkoning, denk je?
De kikker had gedaan wat hij beloofd had, namelijk de gouden bal uit het water halen. Maar: voor wat, hoort wat, hij wilde er ook iets voor terug.
Kus de kikker Bespreek dat uit het sprookje blijkt dat als je de kikker een kus geeft, er van alles kan gebeuren. Laat de leerlingen vertellen wat er gebeurde in het sprookje toen de kikker werd gekust. Daag de leerlingen uit met de vragen:
Wie durft er een kikker een kusje te geven?
Stel dat je een wens mag doen als je de kikker kust, wat zou je wensen?
Verzamel en bewaar de ideeën of laat de leerlingen hun ideeën zelf opschrijven. Deze wensen kunnen in de opdrachten gebruikt worden.
Succescriterium
Bespreek met de leerlingen de opdracht(en): welke onderwerpen gaan zij onderzoeken de komende les of tijd? Formuleer vanuit het filosofisch gesprek en/of de oriëntatie-opdracht, samen met de leerlingen, een succescriterium waaraan zij werken. Een voorbeeld van een succescriterium bij dit project kan zijn:
De leerling kan (sprookjesachtige) verhaallijntjes en versjes verzinnen en snapt wat een moraal of lesje is.
4. Opdracht 1: Kikkerbilletjes
De leerlingen maken kennis met variaties op het sprookje van de kikkerkoning. Ze bekijken en bespreken nog een aantal kikkersprookjes die nét allemaal even anders lopen.
Subdoel kennis
De leerling herkent variaties van hetzelfde sprookje.
Subdoel vaardigheid
De leerling kan zelf woorden en elementen verzinnen voor een sprookje.
Welk verhaal vinden de leerlingen leuker, passender, spannender of grappiger misschien? Waar komt dat door?
De billen van de kikker?
Vertel dat je het verhaal De kikkerbilletjes van de koning (pagina 6 t/m 14) gaat voorlezen. Waar denken de leerlingen dat dit sprookje over gaat als ze de titel horen? Heeft de koning de billen van een kikker?
Bespreek, na het voorlezen, het verhaal samen na aan de hand van onderstaande vragen:
Lijkt het sprookje op De kikkerprins, of zijn er veel verschillen?
Wat is hetzelfde en wat is anders?
Wie leefden er lang en gelukkig in het verhaal van de kikkerbilletjes?
En wie in het andere verhaal?
Welke lesjes zou je uit dit verhaal kunnen halen?
Wat wil de schrijver vertellen over de kikkerbilletjeskelder?
En wat vinden jullie zelf van de kikkerbilletjeskelder?
Zou je nu zin hebben om lekker kikkerbilletjes te eten?
Extra: De leerlingen ontdekken met deze moderne variatie op het sprookje De kikkerbilletjes van de koning misschien een heel nieuwe les. Namelijk de vraag of we dieren mogen opsluiten in kleine hokjes, vetmesten en opeten (bio-industrie) kan aanleiding zijn voor een verdiepend gesprek.
Ingrediënten voor woordensoep
Vertel de leerlingen dat jullie woorden gaan verzamelen. Stel je voor dat je een drankje mag maken om je wens uit de oriëntatieopdracht te laten uitkomen. Wat moet er dan allemaal in het drankje?
In de kring. Zet bijvoorbeeld een lege prullenbak in het midden van de kring. Doe net alsof het een toverketel is. Om de beurt mogen de leerlingen hier een woord in gooien. Zoek met elkaar naar gekke, mooie en verrassende woorden. Schrijf het woord op een papiertje en laat het de leerling in de pot gooien. Bewaar de woorden.
Extra: Laat de leerlingen een woord kiezen uit de pot en daar op een velletje A5-papier een tekening van maken. Hang de tekeningen en de woorden op.
Recept voor sprookjes
In de oriëntatie-opdracht zijn er wensen verzameld. En in de onderzoeksopdracht zijn woorden verzameld. En daar zijn misschien tekeningen van gemaakt. Vertel dat jullie een heleboel ingrediënten hebben verzameld voor het verzinnen van een sprookjesachtig verhaaltje. Als je de woorden en wensen aanvult met magische elementen of dingen die in het echt helemaal niet kunnen, zoals pratende dieren, toverkunsten, een slechterik en een goeierik, enzovoort, dan heb je alle ingrediënten voor een sprookje.
Afhankelijk van de leeftijd kan het sprookje klassikaal verzonnen worden, of in tweetallen of kleine groepjes. Kies eerst een wens en een aantal woorden. Dat is de basis van het recept.
Het sprookje begint met: “Er was eens…” En eindigt met: “En ze leefden nog lang en gelukkig.” En misschien zit er zelfs een moraal in en kun je er iets uit leren?
Laat er een (recept) tekening of een collage bij maken. Bekijk bijvoorbeeld wat illustraties van Louise van den Berg-Heruer uit haar keukenatelier. Gebruik ook de tekeningen uit de onderzoeksopdracht.
Presenteer de nieuwe sprookjes naar eigen inzicht en afhankelijk van de gekozen vorm. Laat de leerlingen meedenken. Denk aan de volgende mogelijkheden:
Als de opdracht klassikaal is gedaan: Schrijf het verzonnen sprookje op. Of hang de recepten-tekeningen op. Laat de leerlingen die dat willen het verzonnen sprookje in eigen woorden navertellen.
Als er in groepjes of tweetallen is gewerkt: laat de leerlingen hun nieuwe sprookje vertellen of uitspelen voor de rest van de klas.
Bespreek het telkens kort na: Hoe ging het vertellen of spelen?
Reflectie subdoelen
Wanneer is een verhaaltje een sprookje?
Reflectie proces
Zou je vaker verhaaltjes willen verzinnen op deze manier?
5. Opdracht 2: “Bluk! Bluk! Bluk!”
Subdoel kennis
De leerling weet wat verhaalelementen zijn.
Subdoel vaardigheid
De leerling kan met behulp van (toneel) spel nieuwe verhalen bedenken.
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren.
Volg onderstaande stappen om het project te onderzoeken.
Bespreek dat jullie al wat verhaaltjes en sprookjes over kikkers gehoord en gezien hebben. Kikkers spreken tot de verbeelding en komen over de hele wereld voor in verhalen. Net zoals in het sprookje De kikker die al het water opdronk. Een oude overlevering van de Maori’s. Een reuzenkikker drinkt al het water op en de andere dieren hebben nu niks meer te drinken. Ze proberen de kikker aan het lachen te maken zodat hij zijn mond een klein stukje opendoet en er weer wat water uitstroomt.
Lees het verhaal voor tot aan het in de bijlage aangegeven punt: Hij ging vlak voor de kikker zitten en vertelde hem het malle sprookje van de slang die haar eigen staart verslond en zo langzamerhand zichzelf helemaal opat. En zo mooi als hij dat vertelde! Nee maar, het was gewoon te gek! Maar de kikker zat daar maar aldoor stil in het droge riet en diep in zijn keel klokte hij: "Bluk! Bluk! Bluk!"
Stel dat de leerlingen iets mochten verzinnen om de kikker aan het lachen te krijgen, wat zouden ze dan doen? Bedenk samen met de leerlingen de mogelijkheden. Dit kan klassikaal maar ook in tweetallen of groepjes. Bewaar de ideeën. Bijvoorbeeld op post-its, plak deze op het bord of een muur.
Kikkersprongenspel Met dit associatiespel oefenen de leerlingen op een speelse manier het verzinnen van verhaalelementen. Namelijk de Wie, Wat en Waar vragen.
Vorm een kring. Een leerling is de kikker. De kikker zit in het midden.
De leerkracht zegt: “Er was eens een …..” De kikker springt naar een leerling in de kring. Deze leerling mag verzinnen wat het antwoord is. Bijvoorbeeld: een kabouter
Dan zegt de leerkracht: “Waar is …..” De kikker maakt weer een sprong naar een andere leerling die het antwoord mag geven. Bijvoorbeeld: in de slaapkamer
Leerkracht: “Wat doet …..” De kikker springt naar weer een andere leerling die antwoord mag geven. Bijvoorbeeld: hij steelt een knuffel
De leerkracht vat het samen. In dit geval dus: er was eens een kabouter, hij ging naar de slaapkamer om een knuffel te stelen.
De kikker in het midden mag kort proberen het verhaaltje af te vertellen, aan de hand van de vraag: “Wat gebeurde er toen?“
Wissel een aantal keren en kies een nieuwe leerling die de kikker mag zijn.
Maak een keuze uit onderstaande mogelijkheden.
Slappe lach Bespreek met de leerlingen dat ze mogen gaan toneelspelen. Vorm tweetallen. Er zijn twee mogelijkheden:
De leerlingen spelen de beschreven acts uit het sprookje na.
Of ze gaan zelf een korte act bedenken waarmee ze de kikker aan het lachen gaan maken.
Ze bedenken wie ze zijn en wat ze gaan doen in de act. Gebruik hierbij de verzamelde ideeën. Een combinatie van beide is ook mogelijk. Tip: zorg dat het korte acts zijn. Kijk voor verdieping ook eens naar de theateropdrachten uit het project Zin in verzinnen.
Een eigen sprookje voor de kikker De spotvogel vertelde een verhaaltje over de slang die zijn eigen staart opat. Vertel dat jullie met de klas nu nieuwe grappige sprookjes gaan bedenken, zodat jullie de kikker aan het lachen kunnen krijgen. Gebruik hierbij ook de verzamelde ideeën uit het onderzoek.
Bespreek nog eens met elkaar welke elementen heel vaak in sprookjes voorkomen. Verdeel de klas in tien groepjes. Ieder groepje mag een stukje van het sprookje bedenken. Begeleid het door de onderstaande vragen te stellen.
Groepje 1 − Elk sprookje begin natuurlijk met “Er was eens …”. Tja, wat was er? Een koning? Meisje? Een boerin? ...
Groepje 2 − “Ze woonden in een…”. Tja, waar woonden ze? In een groot kasteel? In een hutje in het bos? In een schelp op de zeebodem? ...
Groepje 3 − “Er woonde ook een slechterik…”. Tja, wie woonde er ook? Wat was het voor slechterik? Een heel lelijk monster? …
Groepje 4 − “Op een zekere dag…”. Tja, wat gebeurde er op een zekere dag? Belde er een pakketjesbezorger aan? Brak er brand uit? Werd er iemand ziek? ...
Groepje 5 − “Toen kwam er een tovenaar…”. Tja, waar komt die tovenaar opeens vandaan? Uit een fles? Een vliegend tapijt? Uit de kelder? ...
Groepje 6 − “De slechterik sprak stiekem af met de tovenaar…”. Tja, waar spraken ze af? Waarom konden de anderen dat niet zien?
Groepje 7 − “De tovenaar veranderde de goeierik in een dier…”. Tja, hoe deed de tovenaar dat? In wat voor dier veranderde de goeierik (van groepje 1)? Wat zei het dier?
Groepje 8 − “Maar toen kwam daar een…”. Tja, wat kwam daar? Een prins? Een mooie vlinder? Een arme, lelijke bedelaar? En wat zei die?
Groepje 9 − “En die zorgde dat…”. Tja, wat deed die om de betovering weer ongedaan te maken?
Groepje 10 − “En ze leefden lang en gelukkig…”. Tja, waar leefden ze lang en gelukkig? Hoe kun je dat zien?
Schrijf de leukste verhaaltjes op, of laat het de leerlingen doen als ze zelf al kunnen schrijven. Een prent bij hun nieuwe verhaal laten tekenen of schilderen kan altijd.
Wie maakt de kikker aan het lachen? De leerlingen mogen hun zelfverzonnen acts laten zien. Welke act is het grappigste? Of ze vertellen hun zelfverzonnen verhaaltje.
Tip: Dit kan natuurlijk ook allemaal geoefend en gepresenteerd worden aan een andere groep of de ouders. Start met het voorlezen van het verhaal. Laat de leerlingen die dat willen hun act spelen of verhaal vertellen.
Hoe liep het af… Sluit af met het vertellen van de rest van de fabel.
Reflectie subdoelen
Lukte het om de ander aan het lachen te krijgen met wat je verzon?
Reflectie proces
Helpt toneelspelen bij het verzinnen?
6. Opdracht 3: Wat rijmt er op kikker?
Subdoel kennis
De leerling weet wat rijm is.
Subdoel vaardigheid
De leerling kan een verhaaltje op rijm bedenken of opschrijven.
Benodigdheden:
bijlage met de gedichten van Annie M.G. Schmidt en Jean de La Fontaine.
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren.
Op rijm
Bespreek dat er sprookjes zijn in allerlei soorten en maten; korte en lange, spannende en vrolijke, maar ook sprookjesachtige verhalen op rijm, als een gedicht. Als je een verhaal wilt doorvertellen en makkelijker wil onthouden dan helpt het als het rijmt.
Annie M.G. Schmidt schreef heel vaak op rijm, en natuurlijk ook over kikkers. Luister maar eens naar het gedichtje De kikker van Worrekie-Bel op YouTube of op Spotify. Of lees het voor van de bijlage.
Bestaat Worrekie-Bel?
Waarom is het zo’n gekke naam, denk je?
Kun je dan beter rijmen?
Wat rijmt er allemaal op Bel?
Wat rijmt er op kikkerbil? Vertel dat jullie gaan oefenen met rijmen.
Pak één van de gedichten erbij. Horen de leerlingen welke woorden er rijmen in dit gedicht? Laat ze er een aantal benoemen.
Verdeel de klas in twee groepen. Begin bijvoorbeeld met het woord ‘bel’. De eerste groep bedenkt een woord wat daarop rijmt. De tweede groep is daarna aan de beurt. Hoeveel rijmwoorden kunnen jullie verzinnen? Als de leerlingen geen rijmwoorden meer weten, kunnen jullie proberen te rijmen met de andere woorden uit het gedicht. Voorbeelden rijmwoorden: Bel – wel – snel – tel – spel - knel – rel – stel – schel – vertel Kat – bad – schat – plat – mat – rat – glad – zat – stad – dat – blad Hoen – toen – doen – groen – zoen – oen – schoen - katoen
Je kunt ook rijmen met net zulke korte zinnetjes als in het gedicht van Annie M.G. Schmidt:
Zullen we trouwen, juffrouw muis? Nee, zei de muis, je bent abuis.
Dat kan bijvoorbeeld met de namen van de kinderen en de zin: Er was eens…. een kind met de naam …..
Bijvoorbeeld: Er was eens…. een kind, met de naam Amir, die had bijna altijd een hoop plezier!
Of:
Er was eens…. een kind genaamd Nicolien, haar heb je vast wel eens gezien.
Natuurlijk mag het ook fantasierijm zijn, met dieren en met gekke woorden en met fantasienamen zoals Worrekie-Bel.
Sprookjesrijm
De leerlingen gaan nu zelf een klein sprookje verzinnen op rijm. Met groep 3 kan dat klassikaal, met groep 4 kan er in tweetallen samengewerkt worden.
Laat de leerlingen eerst verzinnen welke sprookjeselementen er gebruikt kunnen worden. Stel daarbij de volgende vragen:
Over wie kan het gedichtje gaan? Denk aan: sprookjesfiguren – (fantasie)dieren – een voorwerp.
Wat kan er gebeuren? Denk aan: er wordt getoverd – er wordt een wens gedaan – er is een probleem
Waar speelt het zich af? Denk aan: het kasteel – de grot – een eiland.
Zit er misschien een lesje in? Denk aan: wees dapper – wees lief – luister goed – wees voorzichtig.
Of is het juist grappig? Denk aan: iets wat in het echt niet kan – iets stouts – iets eigenwijs – iets overmoedigs.
Zit er een wens in? Gebruik dan de wensen van de leerlingen uit de oriëntatieopdracht.
De eerste zin kan weer “Er was eens een….” zijn.
Laat de leerlingen nu telkens om en om korte zinnen bedenken.
Schrijf de zinnen op of help de leerlingen met opschrijven.
Let ook op het ritme.
Lukt het om overal een rijmwoord op te verzinnen?
Maak meerdere variaties.
Beslis met elkaar wanneer het gedicht af en naar ieders tevredenheid is.
Bespreek het telkens kort na: wordt een sprookje anders als het op rijm is? Is het moeilijker of juist leuker een sprookje op rijm te verzinnen? Kun je het verhaaltje zo makkelijker onthouden?
Rijmsprookje voordragen Nodig ouders uit en laat de leerlingen vertellen over het project en laat de resultaten zien en horen.
Leer met elkaar een gedichtje (of de gedichtjes) uit het hoofd en oefen met gezamenlijk voordragen. Of vorm tweetallen en laat hen hun gedichtje uit het hoofd leren en voordragen.
Reflectie subdoelen
Waarom zijn sommige verhaaltjes op rijm, denk je?
Eindreflectie: zelfregulatie terugkijkend
Wat vond je de leukste variaties op sprookjes of kikkerverhaaltjes en gedichtjes?
Eindreflectie: zelfregulatie vooruitkijkend
Over welk dier zou je een volgende keer liever een sprookje of verhaaltje verzinnen en waarom?
Verder lezen?
Meld je dan nu aan of log in!
Registreer nu en ontvang gratis toegang tot al onze projecten in de Haagse Ladekast.