De leerlingen gaan op ontdekkingstocht naar de fantasievolle wereld van poppen en het poppenspel. Welke bewegingen maken poppenkastpoppen? Welke muziek past bij de bewegingen van een pop? Dit doen ze vanuit een poppenkastverhaal en twee liedjes over poppenkastpoppen. Ze onderzoeken welke geluiden van instrumenten goed passen bij het bouwen van een poppenhuis. Hoe kan je aan muziek horen of je hard of zacht, snel of langzaam moet bouwen? Zijn bouwritmes altijd hetzelfde? Hoe bouw je eigenlijk een huis? De leerlingen komen tot een vorm van totaal theater waarin zingen, bewegen, improviseren, musiceren en vertellen een belangrijke rol spelen.
Welkom! Je gaat in de klas werken met het lesmateriaal van Cultuuronderwijs op zijn Haags. Voor je aan de slag gaat leggen we je uit hoe je dit project tot een succes kunt maken.
Samen ontdekken Onze cultuurlessen zijn gebaseerd op de didactiek van procesmatig werken, de leerlingen doorlopen hierbij een creatief proces. Zij worden zich bewuster van zichzelf, hun omgeving en ontdekken op een speelse manier hun creatieve vermogen. Met als kern dat je als leerkracht samen met de leerlingen beleeft, beschouwt, verbeeldt, bedenkt en maakt.
Houdingsdoelen Bij de introductie, oriëntatie en opdrachten worden kennisdoelen en vaardigheidsdoelen benoemd. Onderstaande houdingsdoelen gelden in het algemeen:
De leerling toont zich nieuwsgierig en proactief.
De leerling kan positief-kritisch reflecteren op eigen werk en op dat van anderen.
Overleg en deel je plannen met de icc’er of je cultuurcoach.
Wij adviseren je het hele project van tevoren door te lezen om je goed voor te bereiden en de mogelijkheden te ontdekken die het project biedt.
Je kunt het lesmateriaal ook downloaden en printen. Gebruik het smartboard voor het beeldmateriaal.
Als richtlijn adviseren wij voor het doorlopen van het creatief proces in het hele project, zes tot acht lesmomenten in te plannen. Alle projecten hebben een introductie, oriëntatie en drie opdrachten. Je kunt ervoor kiezen het lesmateriaal aan te passen naar eigen wensen.
Iedere opdracht heeft dezelfde opbouw: onderzoeken, uitvoeren en presenteren. De reflectievragen kunnen tijdens en na iedere fase van het creatief proces met de individuele leerling of de hele groep besproken worden.
Nodig eens een Kunstenaar in de klas uit. Die kan levendig en beeldend over het beroep vertellen dat past bij dit project. Het gerelateerde aanbod bij dit project vind je op onze site.
Een bezoek aan een voorstelling, tentoonstelling of vaste collectie in een Haagse culturele instelling is ook van grote meerwaarde. Zie VONK voor het actuele aanbod.
Bedenk ook van tevoren bij welke onderdelen je ouders kunt of wilt inschakelen. Het project gaat meer leven als er ook buiten de klas aandacht voor is.
Maak foto’s of filmpjes van de diverse presentatiemomenten en deel deze via de schoolwebsite, klassenapp of andere kanalen.
Project specifieke informatie
Over dit project In dit project gaan de leerlingen op ontdekkingstocht naar de fantasievolle wereld van de poppen en het poppenspel. Welke bewegingen maken poppenkastpoppen? Welke muziek past bij de bewegingen van een pop? De leerlingen ontdekken dit aan de hand van een poppenkastverhaal en twee liedjes over poppenkastpoppen. Ze onderzoeken welke geluiden van instrumenten goed passen bij het bouwen van een poppenhuis. Hoe kun je aan muziek horen of je hard of zacht, snel of langzaam moet bouwen? Zijn bouwritmes altijd hetzelfde? Hoe bouw je eigenlijk een huis? De leerlingen komen tot een vorm van totaaltheater waarin zingen, bewegen, improviseren, musiceren en vertellen een belangrijke rol spelen.
Doelen Er worden twee hoofddoelen geformuleerd die specifiek zijn voor het hele project. De doelen zijn op het gebied van kennis en vaardigheden. Aan het eind van het project worden deze doelen met behulp van de succescriteria geëvalueerd op het gebied van zelfregulering: de leerling kijkt terug en blikt vooruit.
Reflecteren De reflectievragen bij de verschillende fases van het creatief proces kunnen tijdens en na iedere fase met de individuele leerling of de hele groep besproken worden. Zie ook de hand-out: Rollen van de leerkracht.
Benodigdheden Bij elke opdracht staat een opsomming van benodigdheden weergegeven. In de Toolbox muziek vind je meer informatie over het bespelen van de instrumenten uit het schoolmuziekinstrumentarium. Daarnaast worden verschillende werkvormen verder uitgelegd.
2. Introductie
Hoofddoel kennis
De leerling legt uit hoe je poppen kunt gebruiken om een verhaal in muziek en beweging te vertellen.
Hoofddoel vaardigheid
De leerling maakt gebruik van de wereld van poppen en poppenspel om eigen bewegingen en geluiden vorm te geven.
Benodigdheden
digibord
Aan de slag in de klas
Kijk ter introductie van het project met de klas naar de volgende aflevering van Hoelahoep: De poppenkast. Uiteraard kun je ook voor een andere introductie kiezen als je een alternatief hebt.
Bespreek het filmpje aan de hand van onderstaande vragen en ga dan door naar de vragen van het filosofisch gesprek.
Wie heeft er een pop of knuffel?
Heeft hij of zij een naam?
Is hij of zij lief? Waarom?
3. Oriëntatie
Benodigdheden
een koffer met daarin wat verkleedkleren, poppenkastpoppen en/of vingerpoppetjes
Het filosofisch gesprek Voer naar aanleiding van de introductie een filosofisch gesprek. Stel hierbij (een aantal van) onderstaande vragen.
Praat je weleens tegen of met je knuffel?
Hoe gaat dat dan? Waar praat je over?
Praat je knuffel of pop wel eens met jou?
Kan iedereen dat horen?
Wie zou er weleens voor één dag een knuffel of pop willen zijn? Waarom wel of niet?
De geheime koffer
Doorloop in deze oriëntatieopdracht de volgende stappen:
Zet een koffer in de klas neer. Laat de leerlingen de koffer bekijken. Doe alsof je zelf ook verbaasd bent: waar komt die koffer vandaan? Wat zal erin zitten? (Zorg voor verkleedspullen met bovenop een aantal poppenkastpoppen of knuffels.) Doe de koffer open en haal één van de poppenkastpoppen eruit. Zet bijlage 1: lied ‘Ik stond laatst voor een poppenkraam’ aan. Op de woorden “ze deden allemaal zo” gaat de pop bijvoorbeeld zwaaien. Waarschijnlijk gaan een aantal kinderen al meedoen. Herhaal dit en vraag of de kinderen de pop kunnen nadoen. Laat de pop nu bijvoorbeeld klappen.
Vraag aan de leerlingen: “Kunnen we ook zelf een pop zijn? Wie kan er een beweging bedenken die we kunnen nadoen?” Zet het lied een aantal keren aan (of zing het lied een aantal keren zelf) en laat telkens een andere leerling een beweging kiezen.
Zet het lied nogmaals aan en maak nu ook een beweging op “o, o, o” (een verbaasd gebaar, handen op de wangen) en een beweging op “zo, zo, zo” (wijs steeds iemand aan en ga de kring rond).
De leerlingen gaan het lied steeds meer meezingen. Mocht dit nog niet zo zijn, vraag dan of de poppen (de leerlingen) ook mee kunnen zingen. “Laat je maar horen!”
Succescriterium
Bespreek met de leerlingen de opdracht(en): welke onderwerpen gaan zij onderzoeken de komende les of tijd? Formuleer vanuit het filosofisch gesprek en/of de oriëntatie-opdracht, samen met de leerlingen, een succescriterium waaraan zij werken. Een voorbeeld van een succescriterium bij dit project kan zijn:
De leerling geeft vorm aan eigen bewegingen en geluiden waarbij poppen als inspiratiebron dienen.
4. Opdracht: Poppenkastpop
In deze opdracht onderzoeken de leerlingen de bewegingen van een poppenkastpop. Ze bedenken bewegingen, spiegelen bewegingen en doen bewegingen na. Dit doen ze op verschillende soorten muziek.
Subdoel kennis
De leerling legt uit waarin de bewegingen van mensen en poppen verschillen.
Subdoel vaardigheid
De leerling beweegt als een pop op verschillende soorten muziek door voordoen, nadoen en spiegelen.
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren.
Deze opdracht kan op twee verschillende momenten in de week worden gedaan, bij voorkeur in het speellokaal. Laat de kinderen eventueel wat verkleedkleren aandoen, om zich meer in te kunnen leven als poppenkastpop.
Vraag aan circa vijf leerlingen of ze achter jou willen staan en je willen nadoen. Zet bijlage 3: mp3 ‘Mars’ uit de Notenkrakerssuite aan en doe zelf eenvoudige bewegingen voor die passen bij de muziek en die een aantal keer herhaald worden. Het groepje doet je na. De leerlingen letten goed op of de bewegingen veranderen en proberen dit te volgen. Hierbij kunnen bijvoorbeeld loop-, zwaai- en tikbewegingen bedacht worden.
Vraag nu of een leerling jouw rol kan overnemen. Doe dit ook weer met een groepje van circa vijf leerlingen. Vertel erbij dat als de muziek stopt, de leerlingen stil moeten staan. Bepaal zelf wanneer de muziek stilgezet wordt.
Verdeel de klas nu in groepjes van circa vijf leerlingen en wijs in elk groepje een leider aan. De leider bedenkt de bewegingen. Spreek met de leerlingen af dat wanneer de muziek stopt, iedereen stilstaat. Op dat moment gaat de leider van het groepje achteraan in de rij staan. Stop de muziek een aantal malen zodat iedereen een keer aan de beurt komt. De rijen mogen uiteraard niet tegen elkaar botsen. Daarna gaan alle leerlingen weer zitten.
Vraag of een oudste leerling tegenover jou komt staan. Zet bijlage 4: mp3 ‘Spiegelmuziek’ aan. Vraag aan de leerling of hij je kan nadoen. Doe dit ook een keer andersom. Het lijkt alsof er een spiegel tussen jullie in staat. Als de een zijn arm beweegt, doet de ander dat na. (Je kunt uiteraard ook, voordat je met deze opdracht begint, met een echte spiegel laten ervaren wat er gebeurt.) De leerling gaat weer zitten. Vraag of alle leerlingen jou willen nadoen. Vraag of iemand jouw rol kan overnemen. Doe dit een aantal keren.
Laat de leerlingen deze opdracht ook in tweetallen uitvoeren (of in gedeeltes als de groep te groot is) en wissel nog een keer van rol.
Deel 2 (20 tot 25 minuten)
Vraag het volgende aan de leerlingen: “Kunnen wij als poppenkastpoppen ook allemaal zelf bewegingen bedenken zonder dat we elkaar nadoen?” Leg uit dat je dus niet naar elkaar hoeft te kijken als de muziek start. Je mag het helemaal zelf verzinnen.
De leerlingen staan nu niet achter elkaar maar verdeeld over de ruimte (eventueel kun je hoepels gebruiken). Laat eerst weer een groepje van vijf of zes leerlingen beginnen. Zet bijlage 5: mp3 ‘Aquarium’ uit Le carnaval des animaux aan. Dit keer is de muziek heel anders. Zet de muziek stil na een tiental seconden en vraag wat voor muziek ze hebben gehoord. Is de muziek rustig of snel, hard of zacht, enzovoort. Welke bewegingen hebben de leerlingen gemaakt? Pasten die goed bij de muziek?
Laat nu alle leerlingen (of als de groep te groot is, in een aantal gedeeltes) een eigen plek zoeken in het lokaal en zet het muziekfragment weer aan. Iedereen beweegt op zijn eigen manier.
Herhaal dit eventueel, maar vertel dat de muziek tussendoor een aantal keren wordt stopgezet en dat de leerlingen dan als een standbeeld blijven staan. Mochten ze dit lastig vinden, dan kun je eerst een korte oefening doen door te zeggen: “Eén, twee, drie… sta stil!”. Neem dan zelf een standbeeldhouding aan en herhaal dit een aantal keren totdat iedereen meedoet en doorheeft wat er bedoeld wordt.
De leerlingen eindigen weer als standbeeld. Zet nu bijlage 6: mp3 ‘Slaapmuziek’ aan. Vertel tijdens de muziek dat de poppen allemaal moe zijn geworden en langzaam stoppen met bewegen, rustig naar beneden gaan, gaan zitten, liggen, soms nog even draaien of een arm uitrekken en dan… in slaap vallen. Tot slot zet je bijlage 7: mp3 Daphnis et Cloé van Maurice Ravel aan en vertel je dat de leerlingen langzaam wakker worden, de zon komt op, je wrijft in je ogen en… staat op.
Ik ben een pop die dansen kan!
Zet het volgende klaar:
Bijlagen 8 t/m 11 en bijlage 13
De koffer met daarin de diverse poppenkastpoppen en knuffels (stop er in ieder geval een beer en een piraat in).
Vier instrumenten, bijvoorbeeld sambabal/schud-ei, claves, schellenraam/belletjes, tamboerijn (eventueel kun je alvast meer van dezelfde instrumenten apart houden.)
De opdracht kan op verschillende momenten in de week worden gedaan. Doorloop onderstaande stappen.
Deel 1 (25 minuten)
Doe de koffer open en pak een van de poppenkastpoppen eruit. Zet bijlage 8: mp3 ‘Ik ben een pop die dansen kan’ (versie 1) aan. Het lied staat in Eigenwijs en de originele titel is ‘Wonderdieren’. Laat de pop ‘meezingen’ (playbacken) met het eerste couplet over de pop. Zet het lied vervolgens op pauze.
Vraag de leerlingen wat de pop allemaal kan in het lied. (Dansen, zingen, praten.)
Vraag of één leerling zou willen dansen tijdens het lied als een pop. Zet het eerste gedeelte nogmaals aan.
Herhaal dit eventueel.
Doe de koffer open en haal de beer eruit. Zou deze beer ook kunnen dansen, zingen en praten? Luister maar! Zet het tweede gedeelte van het lied aan. Herhaal stap 1, maar nu als beer.
Doe de koffer open en haal de piraat eruit. Herhaal stap 1 nu ook met de piraat. De leerlingen kunnen uiteraard meezingen, ze hebben het lied nu al een aantal keren gehoord.
Dansen de pop, de beer en de piraat allemaal hetzelfde? Wat is er verschillend?
Verdeel de klas in drie groepen: poppen, beren en piraten.
Zet het lied aan en vraag aan de leerlingen om eerst allemaal mee te zingen met het stukje over de pop.
Vervolgens dansen alleen de poppen tijdens het instrumentale gedeelte, waarna ze gaan zitten.
Het stukje met de beer wordt weer door iedereen meegezongen, waarna alleen de beren tijdens het instrumentale gedeelte dansen, enzovoort.
Deel 2 (15 minuten)
Als je in delen werkt, kun je het lied nog een keer herhalen om weer in het onderwerp te komen.
Leg de koffer in het midden. Zitten er nog andere soorten poppen of dieren in de koffer? Laat één leerling een andere pop/knuffel uit de koffer halen dan de drie die tot nu toe in het lied zijn voorgekomen.
Zing het lied met de leerlingen, maar nu met de nieuwe naam erin. Bijvoorbeeld: Ik ben een koning die …, Ik ben een prinses die …, Ik ben een konijn dat …. Gebruik hiervoor de instrumentale versie van het lied (bijlage 10).
Herhaal stap 1 en 2 zo vaak als je wilt en zolang de aandacht er is.
Deel 3 (20 tot 25 minuten)
Haal de koffer weg uit de kring, ga zitten en vraag of de leerlingen alleen willen kijken, ze mogen niet meezingen.
Vraag aan de leerlingen bij welke woorden je mee hebt geklapt. Vraag nu of ze mee willen doen. Zet het lied weer aan. Als dit goed gaat, ga dan verder.
Leg vier ritme-instrumentjes in het midden van de kring (zie benodigdheden). Pak één van de instrumentjes en zet het lied weer aan. Laat zien dat het instrument alleen meespeelt met de woorden die we zojuist hebben geklapt. Daarbuiten is het instrument stil.
Leg bij vier leerlingen een instrument voor hun voeten en vraag of ze mee willen spelen met het lied. Let op: ze pakken het instrument pas op als je het aangeeft! De andere leerlingen klappen mee. Herhaal dit een aantal keren en geef steeds andere leerlingen een instrument. Uiteraard kun je dit ook met meerdere instrumenten tegelijk doen.
Verdieping:
Als dit goed gaat, kun je bijlage 9: mp3 ‘Ik ben een pop die dansen kan’ (versie 2, dansimprovisaties) gebruiken. Bij de zanggedeeltes spelen de leerlingen met een instrument bij de juiste woorden mee. In plaats van dansimprovisaties kan er ook op een instrument geïmproviseerd worden. Doe dit eerst een keer zelf voor en wijs daarna één leerling aan die dat ook kan doen.
Je kunt stap 4 herhalen, maar nu bijvoorbeeld met twee leerlingen die tegelijkertijd improviseren. Daarbij is het belangrijk dat het twee verschillende instrumenten zijn, zodat je ze individueel goed kunt horen. Stap 4 en 5 kun je herhalen zo vaak als wenselijk is.
Bedenk een vorm om het lied te kunnen presenteren. Bijvoorbeeld:
Verdeel de klas in drie groepen.
Groep één zingt en speelt op een instrument zoals geoefend is in de lessen.
Groep twee doet de bewegingen tijdens het instrumentale gedeelte.
Groep drie improviseert op een instrument tijdens het instrumentale gedeelte.
Verdeel de klas over meerdere groepen, elke keer rekening houdend met een nieuw couplet.
Een eigen variant.
Reflectie subdoelen
Welke beweging was een echte poppenbeweging?
Reflectie proces
Op welke muziek kon je het gemakkelijkst als een pop bewegen?
5. Opdracht: Een poppenhuis
In deze opdracht onderzoeken de leerlingen welke instrumenten passen bij het bouwen van een poppenhuisje. Boren, zagen, timmeren en verven horen daar allemaal bij. Aan de hand van het lied ‘Een huisje voor jou en mij’ zoeken de leerlingen naar geluiden die het lied kunnen begeleiden en uitbeelden. Vervolgens doen ze verschillende ‘timmer-ritmes’ na. Ook proberen ze nieuwe ritmes te bedenken.
Subdoel kennis
De leerling benoemt de begrippen kort-lang, langzaam-snel en hard-zacht in relatie tot klank.
Subdoel vaardigheid
De leerling verklankt klusgeluiden en ritmes met muziekinstrumenten.
Benodigdheden
instrumenten zoals woodblocks, claves (ritmestokjes), handtrom, quiro (rasp), schudeitjes, maracas (sambaballen), triangel (je kunt ook dingen zoals bouwblokjes uit de bouwhoek en een geribbeld mandje gebruiken)
eventueel wat klusgereedschap met in ieder geval een hamer, zaag en verfkwast
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren.
Een huis voor haas!
Tip! Vind je het leuk als de leerlingen ook aan de slag gaan met ruimtelijk inzicht, meten, inschatten en bouwen? Dan is het mogelijk om aan de hand van het filmpje uit deel 1 de leerlingen zelf een huis voor haas te laten bouwen. Je kunt in dit geval haas (een knuffel) laten zien en vragen of de kinderen een huis voor haar kunnen bouwen. Dit kun je eventueel ook onderbrengen bij het werken in groepen.
De volgende opdrachten kunnen op verschillende momenten in de week worden gedaan. Doorloop onderstaande stappen.
Deel 1 (20 minuten)
Kijk met elkaar naar het Schooltv-filmpje Een huis bouwen met Flip de beer. Bespreek wat jullie hebben gezien. Wat heb je eigenlijk allemaal nodig om een huis te kunnen bouwen? Pak de gereedschapskist of verschillende klusgereedschappen. Stel de volgende vragen:
Wat zie je allemaal?
Wat kun je ermee doen?
Welk geluid maakt een hamer eigenlijk?
Zet het eerste gedeelte van bijlage 14: mp3 ‘Een huisje voor jou en mij’ (gezongen versie) aan (stop voordat het ritmische tussenstuk begint). Doe zelf steeds mee met ‘tik, tik, tik’ en doe net alsof je tikbewegingen maakt met een hamer. Als het goed is doen de kinderen mee.
Vraag of de leerlingen hebben gehoord wat er met de hamer gemaakt wordt?
Vraag of ze mee willen helpen met bouwen.
Zet het lied nog een keer aan vanaf het begin en laat nu het fragment doorlopen en zet het pas aan het eind van het ritmische tussenstuk op pauze.
Vraag wat er gebeurde in het tussenstuk. (De leerlingen zullen waarschijnlijk zeggen dat er iets gebouwd wordt met de hamer.)
Wat zijn ze ook alweer aan het bouwen?
Gebruik eventueel bijlage 16: mp3 ‘Ritmisch tussenstuk voor- en nadoen’ om het tussenstuk te oefenen. De eerste regel wordt eerst voorgedaan (leg je vinger op je mond en een hand bij je oren om aan te geven dat ze eerst stil luisteren) en daarna doe je dat met de leerlingen na. Doe dit ook zo met de tweede regel. Herhaal dit een paar keer. Zing daarna het eerste couplet + het ritmische tussenstuk nog een keer in zijn geheel.
Herhaal stap 2 en 3 maar nu voor de zaag. Het tussenstuk is ritmisch hetzelfde, dus dat doen ze waarschijnlijk vrij makkelijk mee. Doe dit ook met de kwast.
Zing nu het liedje nog een keer in zijn geheel.
Deel 2 (20 minuten)
Als je in delen werkt, dan kun je het lied nog een keer in zijn geheel zingen om weer in het onderwerp te komen. Welke klusgereedschappen hebben we allemaal in het liedje gebruikt? (Hamer, zaag en kwast.)
Leg een aantal verschillende instrumenten in de kring: woodblock, claves, quiro/rasp, schud-ei, maracas/sambabal. Mocht je deze instrumenten niet hebben, dan kun je ook alternatieven gebruiken, zoals twee bouwblokjes in plaats van een woodblock of claves, een plastic flesje met ribbels of een ringband met pen in plaats van de quiro (rasp) en een pakje rijst of hagelslag in plaats van een schud-ei of sambabal.
Kunnen we de bouwgeluiden van de hamer, zaag en kwast ook met muziek maken? Welke instrumenten zou je dan kunnen gebruiken?
Laat leerlingen om de beurt een instrument pakken, erop spelen en aangeven voor welk van de gereedschappen ze dat willen gebruiken.
Laat hen uitleggen waarom ze dat instrument geschikt vinden. Klinkt het geluid kort of lang? Zacht of hard?
Laat met het woodblock of de claves zien hoe je deze bij het liedje gebruikt. Zing dan alleen het eerste couplet (of gebruik de opname hierbij). Stel de vragen: Tik ik de hele tijd op mijn instrument? Bij welke woorden tik ik mee?
Deel nu alle instrumenten uit en verdeel de klas in timmer-, zaag- en verfgroepjes.
Leg de instrumenten voor de voeten van de leerlingen zodat je bepaalt wanneer ze deze mogen gebruiken.
Vraag nog een keer voor de zekerheid of ze hun vinger op willen steken als ze een instrument hebben dat bij de hamer hoort. Doe dit ook voor de zaag en de kwast.
Zing en speel nu het hele lied. Geef steeds met een gebaar aan dat een bepaalde groep de instrumenten mag pakken en aan het eind van het ritmische tussenstuk ook weer mag neerleggen.
Uiteraard kun je dit een paar keer herhalen (zolang de concentratie dit toelaat) en de groepjes laten wisselen van instrument.
Deze opdracht kan op verschillende momenten in de week worden gedaan. Doorloop onderstaande stappen.
Een muzikaal huis!
Deel 1 (10 tot 15 minuten)
De verschillende instrumenten uit de vorige opdracht, aangevuld met de triangel, liggen in het midden van de kring. Zorg dat er voor iedere leerling een instrument is. Als je niet genoeg instrumenten hebt, kunnen ook voorwerpen zoals bouwblokjes, pollepels, potloden e.d. gebruikt worden.
Tik één keer op de claves. Hoe klinkt dat? (Kort.) Geef de claves aan een leerling. Tik één keer op de triangel. Daarna tikt de leerling op de claves. Wat is het verschil? Luister goed naar de triangel, totdat je het geluid helemaal niet meer hoort. De leerlingen kunnen eventueel hun hand opsteken als ze hem horen en naar beneden doen als het geluid weg is.
Hoe vaak kun je op de claves tikken voordat het geluid van de triangel weg is? Laat de leerling op de claves tikken (en jij op de triangel). Tel eerst af: “1 – 2 – doe maar mee”.
Deel de instrumenten uit en leg ze voor de voeten van de leerlingen. Vraag of de leerlingen mee willen tikken totdat ze de triangel niet meer horen. Tel eerst weer af: “1 – 2 – doe maar mee”. Tik op de triangel. Waarschijnlijk maken de leerlingen teveel geluid om goed te kunnen horen wanneer de triangel stopt. Waarom kun je het niet goed meer horen? Herhaal dit nog eens en tik nu heel zacht zodat iedereen de triangel kan horen. Laat weer zien wanneer ze de instrumenten mogen pakken en tel weer (heel zachtjes) af.
Deel 2 (20 tot 25 minuten)
Let op:
beluister bijlagen 17 t/m 19 van tevoren.
de volgorde van werken in de les is hier steeds: eerst meetikken/-lopen/-bewegen en dan pas met de instrumenten.
Nu gaan we met z’n allen het huis bouwen. Praat met de leerlingen over bouwplekken; daar staat soms de radio aan. Waarom? Het is fijner om op muziek te werken, dan heb je een ritme en het is gezellig! Maar de muziek heeft wel invloed op wat je doet. Hoe bouw je als het hele drukke muziek is? Of als het hele langzame muziek is?
Vraag aan de leerlingen of ze met je mee willen doen. Zet bijlage 17: mp3 ‘Snel en langzaam’ (bouwmuziek 1) aan en tik met twee handen in de maat mee op je benen. Je tikt eigenlijk mee met de hartslag van het nummer. (Het fragment wisselt af met langzaam en snel, maar vertel dat nog niet!) Ga er ook bij lopen op je plaats, klappen, enzovoort. Kan een van de leerlingen ook nog een andere beweging bedenken? Bespreek het meespelen na. Hoe klonk de muziek? Was deze hard of zacht, snel of langzaam?
Leg bij alle leerlingen een instrument voor de voeten neer. Speel het stuk nogmaals af maar laat nu meespelen op de instrumenten. Zorg dat ze de muziek kunnen horen. Geef de leerlingen de opdracht om gezamenlijk te tikken (allemaal even snel, even hard of zacht).
Herhaal stap 2 en 3 ook met bijlage 19: mp3 ‘Pizzicato Polka’ (bouwmuziek 3). Let op: dit is geen muziekstuk met een vaste hartslag. Je kunt hier meegaan met het ritme van de viool. Dit werkt het beste als je met twee handen timmerbewegingen maakt. Aan het einde van elke zin hoor je ‘tik, tik’ en begint het volgende gedeelte. Suggestie: Herhaal dit ‘meespelen’ van bijlage 17 t/m 19 zolang de concentratie er is en eventueel ook op andere momenten in de week.
Deel 3 (20 tot 25 minuten)
Vertel dat we de vorige keer allemaal tegelijk hebben meegespeeld op de muziek. Zou dat in het echt ook zo zijn? Doen jullie in de bouwhoek altijd alles helemaal hetzelfde? Niet iedereen timmert of zaagt altijd op dezelfde manier.
Vertel dat we verschillende bouwritmes gaan klappen. Eerst gaan we luisteren en dan doen we het na. Doe eventueel eerst voor wat er bedoeld wordt voordat je het fragment laat horen. Je klapt bijvoorbeeld eerst drie keer terwijl de leerlingen luisteren en daarna doen ze het na. Zet bijlage 20 aan. Tip! Leg een vinger op je lippen en een hand bij je oren op het moment dat het ritme wordt voorgedaan en klap daarna het ritme na. Oefen een paar keer. Dit kun je ook met instrumenten doen.
Vraag of iemand ook een ritme kan bedenken dat de klas na kan doen. Doe dit een aantal keren zonder muziek erbij. Dit kan gelijk met een instrument, maar het kan ook eerst met alleen klappen.
Herhaal het nog een keer, maar nu met muziek. Gebruik hiervoor bijlage 21.
Het zelf verzinnen, improviseren, kan nu ook met de instrumentale versie van bijlage 15: mp3 ‘Een huisje voor jou en mij’ (instrumentale versie) gedaan worden. De leerlingen kunnen meezingen met de verschillende coupletten en tijdens het instrumentale gedeelte kan er iets bedacht worden. Doe dit eerst zelf voor. Dat kan op twee manieren:
één of twee leerlingen gaan in die tijd zelf het hele gedeelte improviseren;
één of twee leerlingen verzinnen een kort ‘bouwritme’ en de groep doet het na.
Het is vooral lastig om gevoel te krijgen hoe lang het tussenstuk duurt. Als een leerling tijd nodig heeft om iets te bedenken, dan kan het zijn dat het gedeelte alweer voorbij is. Maar dat is uiteraard helemaal geen probleem en zeker niet fout!
groepje dat een ‘bouwritme’ improviseert in de tussenstukken.
Laat de presentatie eventueel zien aan een andere groep of aan ouders.
Reflectie subdoelen
Hoe is het jou gelukt om een zaaggeluid na te doen?
Reflectie proces
Welke andere geluiden heb je gehoord toen je werkte met de instrumenten?
6. Opdracht: Poppentotaaltheater
In deze laatste opdracht komen alle onderdelen van het project samen. Met behulp van een digitaal prentenboek wordt er toegewerkt naar een eindpresentatie met verhaal, spel, dans, zang, muziek en improvisatie. Iedere leerling krijgt hierbij zijn eigen rol.
Subdoel kennis
De leerling legt uit wat er allemaal nodig is om totaaltheater te maken.
Subdoel vaardigheid
De leerling maakt, samen met anderen, een eindpresentatie op basis van een prentenboek met liedjes, dans en instrumenten.
Benodigdheden
digibord
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren. Aan het eind van deze opdracht staan evaluatievragen die betrekking hebben op het hele project.
een haas of konijn (knuffel) en eventueel een koe, geit en vlinder
Doorloop de volgende stappen:
Laat het digitale prentenboek Meneer Haas gaat bouwen (Een alternatief kan zijn: het boek Beer bouwt een winterhuis van John Yeoman & Quinten Blake. Uiteraard pas je de personages hierop aan.)
Bespreek wat de leerlingen hebben gezien.
Wat was er aan de hand?
Wie hebben er allemaal geholpen?
Waarmee hebben ze geholpen?
Laat de leerlingen het verhaal gedurende de week naspelen in de poppenhoek.
Ons eigen muzikale verhaal!
In dit gedeelte werk je toe naar een vorm van totaaltheater die goed bij de klas past. Het is de bedoeling dat een lied/de liedjes, het verhaal en bijbehorende dans en instrumenten samenkomen in een eindpresentatie. Je kunt zelf kijken of je de gemaakte huizen van de kinderen gebruikt als achtergrond voor het verhaal of een echte poppenkast. Denk na over de uiteindelijke volgorde. Met welk lied wil ik starten? Vertel ik zelf het verhaal of laat ik de leerlingen dat doen? Op welke momenten zet ik de andere liedjes in? En waar sluit ik mee af? Een suggestie zou kunnen zijn:
‘Ik stond laatst voor een poppenkraam’ (het publiek kan eventuele bewegingen nadoen).
Vervolgens kan het gaan over een pop. Welke poppen liggen daar nu in de mand/op de tafel? Dat kunnen haas, koe, geit en vlinder zijn die ook in het filmpje voorkomen. Uiteraard kun je het verhaal ook aanpassen en dingen toevoegen. Wie weet hebben kinderen al een hele leuke variant bedacht in de poppenhoek.
In het digitale prentenboek komt koe de planken brengen. Het eerste deel van het lied ‘Een huis voor jou en mij’ zou hier heel goed bij passen, samen met de bijbehorende instrumenten.
Dit kun je ook doen na het gedeelte waarin de geit de zaag komt brengen.
Het gedeelte van het verven kan er eventueel nog tussen worden gezet in het verhaal.
Tot slot nodigt hij alle dieren uit en is het één groot feest. Daar zou het lied ‘Wonderpop’ goed bij passen. Hierbij kan ook gedanst worden. De tekst kun je aanpassen (wonderhaas, wonderkoe, wondergeit). Eventueel kan het publiek ook meedansen.
Verdeel alle rollen/taken en oefen meerdere malen.
Als de uiteindelijke vorm af is, dan kunnen jullie presenteren. Kleed het geheel aan met verkleedkleren, attributen en de eventueel zelfgemaakte huizen van de leerlingen. Nodig daarvoor ouders of een andere klas uit of neem de presentatie op.
Reflectie subdoelen
Welk stukje uit het prentenboek kon jij het beste omzetten naar muziek of beweging?
Bespreek met de leerlingen het doorlopen proces aan de hand van onderstaande vragen.
Hoe was het om bewegingen/ritmes van anderen na te doen?
Heb je ook zelf bewegingen/ritmes verzonnen? Hoe vond je dat?
Houd je meer van zingen, van bewegen of een instrument bespelen? Waarom?
Eindreflectie: zelfregulatie terugkijkend
Wat heb je ontdekt over de wereld van de poppen dat anders is dan in de echte wereld?
Eindreflectie: zelfregulatie vooruitkijkend
Welk verhaal zou je nog meer willen vertellen met de poppen uit deze lessen?
Verder lezen?
Meld je dan nu aan of log in!
Registreer nu en ontvang gratis toegang tot al onze projecten in de Haagse Ladekast.