In dit project denken de leerlingen na over wat muziek voor henzelf en de ander betekent. Ze ervaren dat iedereen zijn eigen associaties heeft bij muziek en dat dat goed is. Dit ontdekken ze door te zingen, te musiceren en improviseren en door naar muziek van de ander te luisteren en daar bewegingsactiviteiten mee te doen. Hoe vertaalt dit zich naar het toneel? Welke pet hebben mensen op? Hoe voelt het om in de schoenen te staan van….? Dit doen ze ook weer d.m.v. allerlei muzikale en theatrale spelletjes, zingen, dirigeren en componeren.
Welkom! Je gaat in de klas werken met het lesmateriaal van Cultuuronderwijs op zijn Haags. Voor je aan de slag gaat leggen we je uit hoe je dit project tot een succes kunt maken.
Samen ontdekken Onze cultuurlessen zijn gebaseerd op de didactiek van procesmatig werken, de leerlingen doorlopen hierbij een creatief proces. Zij worden zich bewuster van zichzelf, hun omgeving en ontdekken op een speelse manier hun creatieve vermogen. Met als kern dat je als leerkracht samen met de leerlingen beleeft, beschouwt, verbeeldt, bedenkt en maakt.
Houdingsdoelen Bij de introductie, oriëntatie en opdrachten worden kennisdoelen en vaardigheidsdoelen benoemd. Onderstaande houdingsdoelen gelden in het algemeen:
De leerling toont zich nieuwsgierig en proactief.
De leerling kan positief-kritisch reflecteren op eigen werk en op dat van anderen.
Overleg en deel je plannen met de icc’er of je cultuurcoach.
Wij adviseren je het hele project van tevoren door te lezen om je goed voor te bereiden en de mogelijkheden te ontdekken die het project biedt.
Je kunt het lesmateriaal ook downloaden en printen. Gebruik het smartboard voor het beeldmateriaal.
Als richtlijn adviseren wij voor het doorlopen van het creatief proces in het hele project, zes tot acht lesmomenten in te plannen. Alle projecten hebben een introductie, oriëntatie en drie opdrachten. Je kunt ervoor kiezen het lesmateriaal aan te passen naar eigen wensen.
Iedere opdracht heeft dezelfde opbouw: onderzoeken, uitvoeren en presenteren. De reflectievragen kunnen tijdens en na iedere fase van het creatief proces met de individuele leerling of de hele groep besproken worden.
Nodig eens een Kunstenaar in de klas uit. Die kan levendig en beeldend over het beroep vertellen dat past bij dit project. Het gerelateerde aanbod bij dit project vind je op onze site.
Een bezoek aan een voorstelling, tentoonstelling of vaste collectie in een Haagse culturele instelling is ook van grote meerwaarde. Zie VONK voor het actuele aanbod.
Bedenk ook van tevoren bij welke onderdelen je ouders kunt of wilt inschakelen. Het project gaat meer leven als er ook buiten de klas aandacht voor is.
Maak foto’s of filmpjes van de diverse presentatiemomenten en deel deze via de schoolwebsite, klassenapp of andere kanalen.
Project specifieke informatie
Over dit project De leerlingen denken na over wat muziek voor henzelf en voor een ander betekent. Ze ontdekken dit door te zingen, musiceren en improviseren en door naar muziek van de ander te luisteren en daar bewegingsactiviteiten bij te doen. Vervolgens kijken ze naar hoe dit zich vertaalt naar toneelspel. Welke pet hebben mensen op? Hoe voelt het om in de schoenen van een ander te staan? Dit doen ze door middel van allerlei muzikale en theatrale spelletjes, zingen, dirigeren en componeren.
Doelen Er worden twee hoofddoelen geformuleerd die specifiek zijn voor het hele project. De doelen zijn op het gebied van kennis en vaardigheden. Aan het eind van het project worden deze doelen met behulp van de succescriteria geëvalueerd op het gebied van zelfregulering: de leerling kijkt terug en blikt vooruit.
Reflecteren De reflectievragen bij de verschillende fases van het creatief proces kunnen tijdens en na iedere fase met de individuele leerling of de hele groep besproken worden. Zie ook de hand-out: Rollen van de leerkracht.
Benodigdheden Bij elke opdracht staat een opsomming van benodigdheden weergegeven. In de Toolbox muziek vind je meer informatie over het bespelen van de instrumenten uit het schoolmuziekinstrumentarium. Daarnaast worden verschillende werkvormen verder uitgelegd.
2. Introductie
Hoofddoel kennis
De leerling legt uit dat iedereen eigen herinneringen, gedachten en gevoelens heeft bij muziek.
Hoofddoel vaardigheid
De leerling geeft vorm aan verschillende muzikale associaties door te zingen, bewegen, musiceren, componeren en dirigeren.
Van iedereen!
Laat ter introductie van het project het lied Muziek is van iedereen zien en horen aan de leerlingen.
3. Oriëntatie
Benodigdheden
Bijlage 1: liedtekst ‘Muziek is van iedereen’ (voor de leerkracht of voor op het digibord)
Bijlage 3: transformeren naar beeld of tekening 1 (Circusoptocht)
Bijlage 4: transformeren naar beeld of tekening 2 (Cowboymuziek)
Bijlage 5: transformeren naar beeld of tekening 3 (Carnaval)
Bijlage 6: transformeren naar beeld of tekening 4 (Dansmuziek klassiek)
Bijlage 7: transformeren naar beeld of tekening 5 (Superman)
Aan de slag in de klas
Het filosofisch gesprek Voer naar aanleiding van de introductie een filosofisch gesprek. Stel hierbij (een aantal van) onderstaande vragen:
Houd je van muziek en waarom?
Waarom houd je van muziek?
Wat is er leuk of niet leuk aan muziek?
Is muziek echt van iedereen? Waarom wel of niet?
Waar kan muziek over gaan?
Welke gevoelens kun je hebben bij muziek?
Hoe klinkt muziek uit andere landen?
Deze opdracht is opgesplitst in twee delen. Het tweede deel komt het beste tot zijn recht in het speellokaal.
Mijn gevoel
Deel 1 (ca. 15 minuten)
Zet het lied Muziek is van iedereen nog een keer aan en laat alleen het refrein horen. Vraag of de leerlingen alleen willen luisteren. Stel daarbij de volgende vraag: Welke bewegingen zouden er goed passen bij het refrein?
Ga één voor één de zinnen van het refrein langs. Laat de leerlingen met suggesties komen, kies er eentje uit en oefen die samen. Dat kunnen bewegingen zijn die de woorden letterlijk uitbeelden. Bijvoorbeeld: “Oh nee” = schudden met je hoofd of vinger. Maar het kan ook een op zichzelf staande beweging zijn. Bijvoorbeeld heen en weer stappen, zwaaien in de lucht, rondje draaien.
Wanneer de bewegingen duidelijk zijn speel je het lied nog een keer helemaal af. Laat de leerlingen steeds meebewegen met het refrein. (Ze zullen langzamerhand vanzelf al mee gaan zingen met het refrein, dat is prima. In het begin is het goed als ze bij de andere delen eerst nog even goed luisteren.)
Deel 2 (ca. 25 minuten)
Vertel de leerlingen dat ze een spel gaan doen. Zeg dat je verschillende soorten muziek hebt verzameld en dat je niet verklapt welke muziek het is (zie bijlagen 3 t/m 7 onder benodigdheden). Bij dit spel mag er niet gepraat worden. Het is de bedoeling dat alle leerlingen (achter hun stoel) gaan staan en eerst alleen luisteren naar het begin van het muziekstuk (de eerste tien tot twintig seconden, jij kiest een fragment uit). Nadat je de muziek hebt stopgezet, tel je hardop “één, twee, drie” en dan maken de leerlingen een standbeeld dat bij de muziek past.
Laat de leerlingen even als standbeeld staan. Benoem wat je ziet of vraag wat ze uitbeelden. Alle standbeelden zijn anders. Hoe komt dat? Iedereen heeft zijn eigen voorstelling/gedachten bij muziek. Alles is goed. Tip! Het is heel belangrijk dat je alleen maar vragen stelt en geen suggesties doet. Dit bevordert het creatieve proces van de leerling.
Doe dit eventueel ook bij de andere fragmenten of een aantal daarvan, zolang de spanningsboog het toelaat.
Variaties: - de leerlingen lopen door de ruimte tijdens het afspelen van de muziek, alsof hun standbeeld tot leven is gekomen, en bevriezen zodra de muziek stopt - een andere mogelijkheid is om de resterende fragmenten te gebruiken in de tekenles. De leerlingen horen het muziekstuk en tekenen hun gevoel. Ze bedenken welke kleuren ze goed bij de muziek vinden passen. Het is dus niet de bedoeling dat ze letterlijk iets gaan tekenen, zoals de instrumenten die ze horen. Wat wil de muziek je zeggen? Welk gevoel geeft de muziek jou? Laat in dit geval het fragment een aantal keer horen, totdat de meeste kinderen klaar zijn met hun tekening. Nodig de leerlingen uit tot vrije expressie en help ze om vrij te zijn in wat ze willen tekenen.
Lievelingsmuziek
Let op! Dit is voorbereiding voor een volgende keer.
Vraag aan de leerlingen naar welke muziek ze thuis graag luisteren. Als ze dat lastig vinden om uit te leggen, dan kun je vragen stellen zoals: Wanneer luister je naar deze muziek? Is de muziek snel of langzaam? Word je er blij, rustig of misschien onrustig van? Wordt er gezongen, doen er instrumenten mee?
Vraag aan de leerlingen of ze voor de volgende les een voorbeeld mee kunnen nemen van thuis. Misschien kunnen ze een cd meenemen, opschrijven hoe de artiest of cd heet als ze naar Spotify of YouTube luisteren.
Succescriterium
Bespreek met de leerlingen de opdracht(en): welke onderwerpen gaan zij onderzoeken de komende les of tijd? Formuleer vanuit het filosofisch gesprek en/of de oriëntatie-opdracht, samen met de leerlingen, een succescriterium waaraan zij werken. Een voorbeeld van een succescriterium bij dit project kan zijn:
De leerling zet eigen muzikale associaties om in improvisaties en vertaalt deze naar toneel met behulp van aankleding en een grafische partituur.
4. Opdracht: Zo klinken wij
In deze opdracht gaan de leerlingen verder met het lied ‘Muziek is van iedereen’. Ze zingen niet alleen, maar spelen ook mee op instrumenten en krijgen de mogelijkheid om te improviseren en andere ritmes te bedenken. Ze gaan aan de slag met hun favoriete muziek die ze in de oriëntatieopdracht van thuis hebben meegenomen.
Subdoel kennis
De leerling legt uit wat improviseren is.
Subdoel vaardigheid
De leerling improviseert met klanken en ritmes in muziek en beweging.
Benodigdheden
digibord
diverse slaginstrumenten, waaronder handtrom, claves/woodblock, tamboerijn, guiro (rasp)
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren. Je kunt deze opdracht gedurende de dag of week eventueel in delen uitvoeren.
Zet bijlage 2 aan en vraag of de leerlingen de hartslag/puls mee willen tikken op hun benen. Zet het lied na het refrein stop. Zo hebben ze in ieder geval het gevoel van de hartslag/puls te pakken.
Laat nu bijlage 1 zien op het bord. In de liedtekst staan op een aantal plekken kruisjes (x). Zet bijlage 2 aan en vraag of de leerlingen alleen op de plekken van de kruisjes mee willen klappen. Uiteraard mogen ze het refrein (of eventueel het hele lied als ze dat al kennen) ook meezingen. Als de kruisjes tegen elkaar aan staan (xx), dan zijn dat twee snelle klappen achter elkaar (achtsten). Als de kruisjes los van elkaar staan, dan klap je rustig; eigenlijk is dat de hartslag die ze hiervoor hebben meegeklapt (kwartnoten).
Vraag nu of ze een geluid (bodypercussie of stem) kunnen bedenken dat bij de snelle kruisjes (xx) past en een ander geluid bij de langzamere kruisjes (x x x). Verdeel de klas in twee groepen (elke groep een geluid) en voer het uit. Herhaal dit eventueel als je merkt dat ze dit heel leuk vinden.
Deel 2 (15 minuten)
Als je in delen werkt, dan is het goed om punt 3 van het eerste deel te herhalen.
Laat zien dat je een instrument kunt gebruiken in plaats van een geluid. Doe dit bijvoorbeeld voor met de liedregel “we gaan knallen”.
Je kunt nu zelf beslissen of je een deel van de leerlingen een instrument geeft of de hele klas. De afspraak bij het uitdelen is altijd: laat je instrument op tafel liggen totdat de docent zegt dat we gaan beginnen. Deel de instrumenten uit. Verdeel de klas of groep eventueel onder in: - vel-instrumenten; - houten instrumenten; - schud-instrumenten; - metalen instrumenten. Mochten er niet zoveel instrumenten zijn, maak dan bijvoorbeeld gebruik van een bakje met een potlood, twee pennen, een flesje met rijst erin.
Variant 1: alle instrumenten spelen in het lied mee op de plek van de kruisjes. Variant 2: de verschillende instrumentgroepen spelen in het lied hun eigen gedeelte.
Herhaal dit zo vaak als wenselijk is en wissel desgewenst van instrumenten.
Mijn Muziek (ca. 25 minuten)
Zet de muziek klaar die de leerlingen hebben meegenomen van thuis. Doorloop dezelfde stappen als in deel 2 van de oriëntatieopdracht. Laat het luisterfragment zo lang horen als nodig is om de sfeer goed te kunnen ervaren. Ook deze luistervoorbeelden kun je verdelen in bewegingsopdrachten en/of tekenopdrachten.
Doorloop onderstaande stappen.
Spelen met Ritme
Deel 1 (ca. 25 minuten)
Laat bijlage 1 zien op het bord. Wijs de leerlingen op de gedeeltes waar geïmproviseerd kan worden. Vraag of ze weten wat improviseren is. (Zelf terplekke iets verzinnen/bedenken.) Bekijk ter inspiratie de video: “Wat is improviseren” Vraag wie er een korte bodypercussie beweging kan verzinnen. Dee klas herhaalt dit. Dit kan en mag van alles zijn, niks is fout. Wie kan er nog een andere korte beweging bedenken? Herhaal dit eventueel een paar keer.
Bespreek het improviseren na aan de hand van onderstaande vragen en hou daarbij in gedachten dat alles goed is:
Hebben we deze bewegingen vanmorgen van tevoren bedacht?
Kunnen die bewegingen verkeerd zijn?
Dus zelfs als ik het even niet weet en een bevroren standbeeld maak, is het goed?
Ga vanuit dit besef verder met de les.
Er zijn veel leerlingen die al van nature aanvoelen welke ritmes er in de improvisatie passen, maar die nog niet voldoende voorbeelden in hun ‘bibliotheek’ hebben om te kunnen gebruiken. Daarom is het handig om een tool in handen te hebben. We koppelen de ritmes aan fruitsoorten. Bekijk ter inspiratie de video: “Hoe bedenk je een ritme?”
Vraag wie er twee soorten fruit kan bedenken (bijvoorbeeld appel – peer).
Laat het de leerling eerst ritmisch zeggen, de klas zegt dit na.
Vervolgens ga je dit zeggen en klappen.
Tot slot doe je dit ritme met een denkstem: je denkt het ritme in je hoofd terwijl je het speelt, maar zegt het niet meer hardop.
Probeer ‘appel – peer’ (of een ander fruitritme dat bedacht is) te zeggen en te klappen op de plek van de improvisatie in het lied. Het mag ook met de denkstem. Past dat? (Misschien wel bij het eerste moment, maar niet bij het tweede.) Tips en aandachtspunten:
Heb je tijd over, dan kun je het ritme wellicht twee keer zeggen, een extra stukje fruit bedenken of diezelfde woorden langzamer doen. Er is niet één oplossing mogelijk, er zijn er tientallen.
Kom je tijd tekort, dan kun je er bijvoorbeeld een stukje fruit afhalen of het sneller zeggen. Probeer hier samen met de kinderen mee te stoeien en ontdek welke ritmes passen, of hoe je ze kunt aanpassen om ze toch te kunnen gebruiken.
Als je hetzelfde ritme bij alle improvisatiemomenten uitprobeert, dan zullen de leerlingen merken dat ze iets minder tijd hebben bij het tweede moment in het refrein en veel meer tijd bij het couplet en de bridge.
Als alles duidelijk is kun je een rondje door de klas maken, waarbij elke leerling één improvisatiemoment voor zijn rekening neemt. Er zijn in totaal acht momenten in het lied. Zet het lied eventueel een aantal keren achter elkaar aan, of herhaal het een aantal keren gedurende de week, zodat iedereen het een keer kan uitproberen. Let op: benadruk dat alles goed is, zelfs als je even niet uitkomt of je niks weet te verzinnen.
Deel 2 (ca. 25 minuten)
Herhaal punt 5 in het eerste deel, maar nu met instrumenten of voorwerpen die beschikbaar zijn. Doe dit zolang het leuk is en de spanningsboog het toelaat.
Werk toe naar een eindpresentatie van het lied ‘Muziek is van iedereen’. Hieronder vind je enkele mogelijkheden.
Je kunt de klas onderverdelen in:
zang;
dans/beweging;
begeleiding op instrumenten (welke instrumenten?);
improvisaties (wie gaat dit doen en op welke instrumenten?).
Je kunt muziekstukken uitkiezen die de kinderen van thuis hebben meegenomen. Laat hiervan wat spelvarianten uit de oriëntatie en eventueel bijbehorende tekeningen zien. Maak er zelf een geheel van.
Oefen jullie versie totdat iedereen weet wat er gevraagd wordt en wat de afspraken zijn.
Laat de presentatie eventueel aan een andere klas of ouders zien, of tijdens een andere gelegenheid.
Let op! In de volgende les is het thema verkleden. Zorg voor verkleedkleren of laat de leerlingen verkleedkleren van thuis meenemen.
Reflectie subdoelen
Welke klank vond je het beste bij jezelf passen?
Reflectie proces
Welke manier van improvisatie verraste jou?
5. Opdracht: Zo doen wij
In deze opdracht onderzoekt de leerling op welke manieren mensen kleding en accessoires gebruiken om hun optredens meer kracht bij te zetten. Welke pet zetten ze letterlijk op? Verandert dat de manier waarop je iets zingt of presenteert? Dit is ook het onderwerp van het lied ‘Verkleden’ van Ernst, Bobbie en de rest. De leerlingen werken toe naar een eindresultaat waarin zowel het zingen, musiceren en bewegen als de aankleding een belangrijke rol spelen.
Subdoel kennis
De leerling legt uit hoe je kleding en accessoires kunt gebruiken om je optreden kracht bij te zetten.
Subdoel vaardigheid
De leerling verplaatst zich in verschillende personages en past zijn rol daaraan aan.
Benodigdheden
diverse verkleedkleren en accessoires
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren. Deze opdracht kan gedurende de week in delen worden uitgevoerd.
Doorloop onderstaande stappen. Mochten er geen verkleedkleren zijn dan kunnen de opdrachten ook gedaan worden met houding en stemverandering.
Verkleden
Deel 1 (ca. 10 minuten)
Laat een aantal korte fragmenten van zangoptredens zien (zie de eerste vier linkjes onder benodigdheden). De leerlingen hebben in de eerste opdracht ook een lied gezongen. Wat is hier het verschil? Wat is er aan het zingen toegevoegd? Wat valt je op? Laat van de vier fragmenten steeds maximaal een minuut zien zodat de leerlingen een goede indruk krijgen. (Het gaat om de aankleding, het verkleden, de kostuums, accessoires en het decor. Leerlingen kunnen ook met andere verschillen komen, dat is uiteraard ook prima.)
Vertel de leerlingen dat ze een lied gaan leren dat ook over verkleden gaat: Ernst, Bobbie en de rest, ‘Verkleden’. Geef de volgende luisteropdracht mee: Welke verklede personen komen er in het lied voor? Bespreek dit na het beluisteren van het lied.
Deel 2 (ca. 15 minuten)
Iedereen gaat in een kring staan en de (kist met) verkleedkleren liggen in het midden. Leg uit dat jullie een spel gaan doen. Doe het eerst voor:
Stel jezelf voor zoals je bent: “Ik ben meester/juf … en ik houd van …”.
Pak iets uit de kring, zet het op of trek het aan en stel je dan nog een keer voor, maar verander hierbij wat aan je stem en houding, bedenk een naam voor jezelf en wat je als die persoon leuk vindt om te doen.
Iedere leerling stelt zich dus eerst gewoon voor en doet dat daarna nog een keer, maar dan met iets aan of om dat hij uit de kring heeft gepakt, waardoor hij verandert in iemand anders. Ook hier geldt: alles is goed!
Deel 3 (ca. 10 minuten)
De leerlingen zitten op hun eigen plaats. Speel het lied ‘Verkleden’ nogmaals af, maar gebruik nu Bijlage 8: aangepaste toonhoogte voor de kinderstemmen. Vraag of de leerlingen willen luisteren bij de coupletten en willen meezingen bij het refrein. Dat komt meerdere keren voor. Herhaal dit eventueel totdat het refrein goed zit.
Doorloop de volgende stappen:
Vraag welke verklede personen er in het eerste couplet van ‘Verkleden’ voorkomen. (Cowboy, popster, agent.) Vraag wie van de leerlingen deze personen tijdens het zingen van het lied zouden willen uitbeelden. (Kan uiteraard ook verdubbeld worden als er veel animo is.)
Zet het lied nogmaals aan. Laat de leerlingen langslopen als de personages die ze hebben gekozen op het moment dat die worden bezongen. Hebben ze aan alle accessoires gedacht die in het lied voorkomen? Laat hen met creatieve oplossingen komen als niet alle juiste verkleedkleren beschikbaar zijn. Vraag aan de rest van de leerlingen of ze niet alleen het refrein, maar nu ook de coupletten mee willen zingen.
Doe dit ook met het tweede couplet (barones, kok, ridder, astronaut) en het derde couplet (dominee, zwerver, kip, druiventros, boef, piraat, tarzan).
Herhaal het lied in zijn geheel.
Tip: het kan zijn dat er bepaalde accessoires er niet zijn. Bespreek dit dan met de hele klas. Hoe kunnen we bijvoorbeeld de druiventros uitbeelden? Welke spullen kunnen we hiervoor gebruiken? (Bijvoorbeeld hoepels uit het speellokaal, een snoer met lichtjes, aan elkaar geplakte ronde velletjes papier.) Reik niet te snel antwoorden aan, laat de leerlingen het zelf bedenken.
Werk met de klas toe naar een eindpresentatie. In de vorige opdrachten hebben de leerlingen vooral kunnen experimenteren en oefenen. In dit deel krijgen ze allemaal één bepaalde taak.
Verdeel de leerlingen onder in zangers, personages en eventueel een presentator.
Het spel uit het onderzoek (deel 2, waarbij de leerlingen eerst zichzelf voorstellen en vervolgens in de huid van een ander kruipen) zou je goed kunnen gebruiken ter introductie van de personages.
Laat de presentatie zien aan ouders of aan een andere groep, of maak er een leuk filmpje van.
Reflectie subdoelen
Wat veranderde er aan jou toen je andere kleding aantrok?
Reflectie proces
Hoe vind je het om iemand anders te spelen?
6. Opdracht: Zo spelen wij
In deze opdracht wordt de lijn doorgetrokken naar opera. De leerlingen kijken naar verschillende filmpjes en verwerken hun onderzoek in diverse spelvormen en een grafische partituur.
Subdoel kennis
De leerling legt uit wat een opera is.
Subdoel vaardigheid
De leerling volgt, leest en maakt een grafische partituur en kan deze dirigeren.
Benodigdheden
diverse verkleedkleren en attributen.
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren. Aan het eind van deze opdracht staan evaluatievragen die betrekking hebben op het hele project.
Deze opdracht kan gedurende de week in delen worden uitgevoerd. De les zou ook tijdens de theater les gegeven kunnen worden.
Bekijk met de leerlingen het eerste fragment van Amira die optreedt in Holland’s Got Talent. Praat kort over wat ze hebben gezien. Wat vind je van het optreden? Op welke manier zingt Amira? Is dat anders dan hoe wij zingen in de klas? Wat is er anders aan? Vertel dat deze manier van zingen vaak in een opera wordt gebruikt.
Laat het tweede fragment (What’s Opera) zien. Praat kort met de leerlingen over dit filmpje. Wat zie je allemaal in het filmpje, behalve dat het een tekenfilm is? Wat valt je op? (Denk aan de kostuums, het verhaal dat wordt gezongen)
Deel 2 (10 tot 15 minuten)
Mocht het lezen nog lastig zijn, dan kun je uiteraard de zin voorzeggen/fluisteren en dan voeren zij het uit
Laat Bijlage 10: op het bord zien. Dit is een miniverhaaltje met twee personages. Lees het voor. Bespreek met de leerlingen dat als je het verhaal nu op een opera-achtige manier gaan uitvoeren, hoe moeten we dat dan doen? (Zingend toneelspelen.) Vraag aan de leerlingen wie dat eens zou willen proberen. Wie willen ze zijn? Laat ook merken dat echt alles goed is, elke toon/melodie mag.
Vraag om positieve tips en tops. Is het opera-achtig? Wat kunnen we er eventueel nog aan verbeteren?
Bekijk met de kinderen het filmpje van Bugs Bunny waarin hij een opera dirigeert.
Praat kort over wat ze hebben gezien. Stel vragen zoals:
Wat voor iemand is Bugs Bunny in het filmpje? Wat is zijn beroep?
Wat geeft hij met zijn handen aan?
Wat gebeurt er met de zanger als Bugs Bunny zijn handen omhoog doet? (Dan gaat de zanger hoger zingen.)
En omlaag? (Dan gaat hij lager zingen.)
Welke beweging maakt hij als hij wil dat de zanger stopt?
Hoe laat hij het harder en zachter klinken? (Handen ver uit elkaar = hard. Handen dicht bij elkaar/dicht bij je lijf = zacht.)
Gebruikt de zanger ook woorden bij het zingen? (Nee.) Wat dan wel? (De klank ‘la’ of ‘aa’.)
Oefen dit nu met de klas op het woord ‘la’. Speel eerst zelf de dirigent. Gebruik de verschillende mogelijkheden. Vergeet ook niet om er stilte in te doen, dan kun je pas echt zien of iedereen goed kijkt. Probeer de leerlingen ook te foppen, door een paar keer een lang geluid te doen en dan ineens heel kort. Dan moeten ze wel gaan kijken!
Vraag of iemand in de klas dit ook wil proberen. Dirigeren alle dirigenten op dezelfde manier? (Nee, iedereen is anders, dus zitten er verschillen in de manier van bewegen.) Mag je ook nog eigen manieren/varianten bedenken? (Ja dat mag, eventueel leg je uit wat je bedoelt met een bepaalde beweging.) Doe dit een paar keer, zolang de aandacht er is. Uiteraard kan dit gedurende de week tussendoor herhaald worden.
Het volgende gedeelte gaat over grafische notatie. Bekijk van tevoren eventueel het ondersteunende filmpje dat in de toolbox staat.
Laat bijlage 11op het bord zien. Vergelijk deze partituur eens met het filmpje dat je eerder gezien hebt van Bugs Bunny als dirigent. Wat zijn dan de overeenkomsten? Wat is hetzelfde, wat komt terug?
Toelichting:
Lijn omhoog en omlaag = hoger of lager zingen, te vergelijken met bijvoorbeeld een sirene.
Een woord hoog geschreven in de beschikbare ruimte klinkt hoog, laag geschreven klinkt laag en in het midden ertussenin.
Een crescendo is de krokodillenbek. Dat teken gaat van dicht naar open, dus dan is de klank van zacht naar hard.
Een korte lijn = de klank/noot is kort. Een langere lijn = de klank/noot is lang.
Een letter die groot geschreven is klinkt hard, een letter die klein geschreven is klinkt zacht.
Voer de eerste regel gezamenlijk uit. Wijs onder de regel mee met een aanwijsstok van links naar rechts. Als er niets staat, is er ook niets te horen. Wijs daarom bij de start altijd eerst het blanco deel voor de eerste letter aan, zodat altijd begonnen wordt vanuit stilte. Hier kun je ook mee afsluiten. Vraag of het klonk zoals het geschreven staat. Herhaal het eventueel en overdrijf de extremen.
Verdeel de klas in vier groepen. Iedere groep krijgt één regel toegewezen. Wijs helemaal onderaan het blad mee. Ieder leest zijn eigen partij en laat de geluiden op het juiste moment horen.
Herhaal dit eventueel en vraag of een kind uit de klas het ook kan aanwijzen. Tip: Neem de uitvoering (het geluid) op met je telefoon. Stuur de opname op via de mail, zodat deze bij de volgende opdracht te gebruiken is via de boxen van het digibord. Of gebruik boxjes bij de telefoon om het geluid te versterken.
In dit deel werken de leerlingen toe naar een eindproduct waarin grafische partituur, verhaal en opera-achtig zingen terugkomen. Doorloop hierbij onderstaande stappen.
Presenteren in drie mogelijkheden:
De eerste mogelijkheid is eenvoudig dirigeren in combinatie met het verhaaltje uit het onderzoek.
De tweede mogelijkheid sluit aan bij de verdiepingsopdracht; grafische notatie. Ga dan door met onderstaande opdrachten, deel 1 en 2. (Mocht dat teveel tijd kosten dan is het ook mogelijk om ze zelf een eenvoudige grafische partituur te laten maken en aan hun schoudermaatje te laten horen.
De derde mogelijkheid is om een combinatie van de resultaten van het hele project te maken.
Deel 1 (ca. 30 minuten)
Zet de opname aan die aan het eind van de vorige les gemaakt is. Laat de leerlingen tijdens het terugluisteren verzinnen wat er op het podium te zien zou kunnen zijn. Welk verhaal speelt zich daar af? (Mogelijk is dat geen compleet verhaal, maar wel een situatie. Bijvoorbeeld: drie personages dansen en zingen op het toneel – La, Oe en Pa – en een ander personage maant hen tot stilte.) Doe zelf geen suggesties, probeer het uit de leerlingen te laten komen.
Zet de opname nogmaals aan en laat de leerlingen nu het verhaal uitbeelden zonder zelf geluid te maken. De groepjes hebben de taken verdeeld en oefenen dus tegelijkertijd.
De groepjes tonen hun verhalen aan elkaar.
Wat gebeurt er met de bewegingen als we de partituur sneller of langzamer uitvoeren? Probeer dit uit door één groepje de bewegingen te laten maken terwijl de rest van de klas de partituur uitvoert op aanwijzingen van de leerkracht die af en toe sneller of langzamer langs de partituur wijst. Het bewegende groepje moet dan reageren met respectievelijk snellere of langzamere bewegingen.
Deel 2 (20 tot 25 minuten)
De leerlingen gaan in groepjes aan de slag en maken hun eigen grafische partituur. Dit kunnen ze eventueel combineren met een verhaal waardoor het wat minder abstract is. Let op: de opdracht kan op twee manieren gedaan worden, afhankelijk van de klas:
Gekaderd: Bedenk in je groepje van vier leerlingen drie andere personages met een eigen, passende klank die door nummer vier tot stilte worden gemaand. Teken dit in een grafische partituur en voer het uit.
Vrij: Bedenk een situatie/verhaal en de klanken die daarbij passen (per groepslid maximaal één klank). Teken de klanken in een grafische partituur en voer deze uit.
Zodra de partituur/het verhaal af is, kunnen de taken binnen het groepje worden verdeeld. Er zijn toneelspelers/zangers en een dirigent. Per persoon/personage kan uiteraard een passend attribuut gekozen worden net zoals in de vorige opdracht.
Laat de resultaten aan elkaar zien.
Reflectie subdoelen
Welk stukje uit jouw partituur werd precies zo uitgevoerd als je in je hoofd had toen jij de dirigent was?
Bespreek met de leerlingen het doorlopen proces aan de hand van onderstaande vragen.
Wat vond je het leukst om te doen in dit project? Wat zou je nog een keer willen doen?
Zou je zelf graag op het podium willen staan als (opera-)zanger of dirigent? Waarom wel of niet?
Eindreflectie: zelfregulatie terugkijkend
Welke improvisatie van een andere leerling zou je wel willen opnemen om thuis vaker te luisteren?
Eindreflectie: zelfregulatie vooruitkijkend
Wil je later liever muzikant, operazanger, kostuumontwerper of dirigent worden?
Verder lezen?
Meld je dan nu aan of log in!
Registreer nu en ontvang gratis toegang tot al onze projecten in de Haagse Ladekast.