Wat is echt en wat is niet echt? En welke rol speelt fantasie daarbij? Dat vinden we uit met behulp van het boek Er ligt een krokodil onder mijn bed! Is dat leuk of niet leuk of moet je er bang voor zijn? De leerlingen fantaseren over ‘enge’ wezens en beelden deze uit. In de opdracht ‘Dappere Dino’s’ ervaren de leerlingen hoe je in je eigen fantasie kunt opgaan Ze maken een verborgen Dino-tekening. De laatste opdracht gaat over piratenpraat. Spreekt een piraat de waarheid of is hij een opschepper en fantast? De leerlingen vertellen en overdrijven verhalen bij voorwerpen uit hun piratenkist. Het is allemaal net echt!
Welkom! Je gaat in de klas werken met het lesmateriaal van Cultuuronderwijs op zijn Haags. Voor je aan de slag gaat leggen we je uit hoe je dit project tot een succes kunt maken.
Samen ontdekken Onze cultuurlessen zijn gebaseerd op de didactiek van procesmatig werken, de leerlingen doorlopen hierbij een creatief proces. Zij worden zich bewuster van zichzelf, hun omgeving en ontdekken op een speelse manier hun creatieve vermogen. Met als kern dat je als leerkracht samen met de leerlingen beleeft, beschouwt, verbeeldt, bedenkt en maakt.
Houdingsdoelen Bij de introductie, oriëntatie en opdrachten worden kennisdoelen en vaardigheidsdoelen benoemd. Onderstaande houdingsdoelen gelden in het algemeen:
De leerling toont zich nieuwsgierig en proactief.
De leerling kan positief-kritisch reflecteren op eigen werk en op dat van anderen.
Overleg en deel je plannen met de icc’er of je cultuurcoach.
Wij adviseren je het hele project van tevoren door te lezen om je goed voor te bereiden en de mogelijkheden te ontdekken die het project biedt.
Je kunt het lesmateriaal ook downloaden en printen. Gebruik het smartboard voor het beeldmateriaal.
Als richtlijn adviseren wij voor het doorlopen van het creatief proces in het hele project, zes tot acht lesmomenten in te plannen. Alle projecten hebben een introductie, oriëntatie en drie opdrachten. Je kunt ervoor kiezen het lesmateriaal aan te passen naar eigen wensen.
Iedere opdracht heeft dezelfde opbouw: onderzoeken, uitvoeren en presenteren. De reflectievragen kunnen tijdens en na iedere fase van het creatief proces met de individuele leerling of de hele groep besproken worden.
Nodig eens een Kunstenaar in de klas uit. Die kan levendig en beeldend over het beroep vertellen dat past bij dit project. Het gerelateerde aanbod bij dit project vind je op onze site.
Een bezoek aan een voorstelling, tentoonstelling of vaste collectie in een Haagse culturele instelling is ook van grote meerwaarde. Zie VONK voor het actuele aanbod.
Bedenk ook van tevoren bij welke onderdelen je ouders kunt of wilt inschakelen. Het project gaat meer leven als er ook buiten de klas aandacht voor is.
Maak foto’s of filmpjes van de diverse presentatiemomenten en deel deze via de schoolwebsite, klassenapp of andere kanalen.
Project specifieke informatie
Over dit project Voor groep 1-2 wordt ‘utopie’ vertaald in verbeelding en dromen. Figuren in kinderverhalen en gedichten zijn vaak fantasiefiguren in een fantasiewereld. Voor kinderen in deze leeftijd lopen ‘echt’ en ‘niet echt’ in elkaar over. De leerlingen denken na over welke gevoelens er worden opgeroepen door sommige fantasieën. Ze filosoferen over wat echt en niet echt is. Door vertel-, teken-, en theateropdrachten gaan ze volledig op in hun eigen fantasie. Is fantaseren vooral leuk of ook spannend? Is er verschil tussen gevoelens overdag en ‘s nachts? Wanneer word je bang van een fantasie en wanneer niet?
Doelen Er worden twee hoofddoelen geformuleerd die specifiek zijn voor het hele project. De doelen zijn op het gebied van kennis en vaardigheden. Aan het eind van het project worden deze doelen met behulp van de succescriteria geëvalueerd op het gebied van zelfregulering: de leerling kijkt terug en blikt vooruit.
Reflecteren De reflectievragen bij de verschillende fases van het creatief proces kunnen tijdens en na iedere fase met de individuele leerling of de hele groep besproken worden. Zie ook de hand-out: Rollen van de leerkracht.
Vertel dat je een gedicht hebt gevonden over een spook en een slang, en bang of niet bang zijn. Luister maar eens…
Spook en slang in het licht ben ik niet bang dan speel ik met een spook en dans ik met een slang maar in de nacht is het zo stil en duurt het donker zo lang papa komt naar boven hij pakt het spook en vangt de slang hij neemt ze mee en trekt ze vlug door de wc maar morgen in het licht dan ben ik niet meer bang dan speel ik met een spook en dans ik met een slang
(Hans en Monique Hagen)
Bespreek de inhoud van het gedichtje klassikaal na. Waar gaat het gedicht over? Wat herkennen de leerlingen over bang zijn, het verschil tussen je gevoelens overdag en ‘s nachts?
Voer naar aanleiding van de introductie een filosofisch gesprek. Stel hierbij (een aantal van) onderstaande vragen:
Is iets dat je verzint echt of niet echt?
Als iets niet echt is, wat is het dan?
Zou je soms willen dat iets dat niet echt is, toch echt is?
Waarom ben je soms ergens bang voor terwijl je weet dat het niet echt is?
Is alles wat je bedenkt of verzint fantasie?
Kun je ook nooit bang zijn?
Wat kun je het beste doen als je bang bent?
Voer onderstaande opdracht uit.
Bekijk en bespreek het spokenlied van Ieniemienie uit Sesamstraat.
Waarom zijn de spoken boos op Ieniemienie?
Ben jij bang voor spoken of zijn ze soms ook jouw vrienden?
Bespreek verder aan de hand van de volgende vragen:
Wat zie je op de muren achter Ieniemienie?
Zie jij ook weleens schaduwwezens op jouw muur ’s avonds?
Hoe zien die eruit?
Speel met de leerlingen het bevriesspel. Zie ook het eerste deel van het filmpje uit de Toolbox Theater tableau vivant. De leerlingen gaan verzinnen welk eng of spannend wezen ze ‘alsof’ kunnen zijn. Denk aan een spook, een slang, etc. Vraag een leerling welk figuur hij wil uitbeelden. Laat de leerlingen rondlopen en allemaal het gekozen wezen uitbeelden. Hoe beweegt het wezen? Bij ‘bevries’ staat iedereen stil. Een nieuw wezen wordt gekozen.
Varieer met de opdracht door geluid toe te voegen. Hoe klinkt het wezen? Hoe is het om ‘net alsof’ te doen?
Als je bang bent kun je jezelf ook weer blij fantaseren! Kijk maar naar Bert en Ernie: Bang en fantaseren.
Succescriterium
Bespreek met de leerlingen de opdracht(en): welke onderwerpen gaan zij onderzoeken de komende les of tijd? Formuleer vanuit het filosofisch gesprek en/of de oriëntatie-opdracht, samen met de leerlingen, een succescriterium waaraan zij werken. Een voorbeeld van een succescriterium bij dit project kan zijn:
De leerling geeft vorm aan eigen fantasieverhalen en maakt hierbij gebruik van gevoelens, dingen die er niet echt zijn en overdrijving.
4. Opdracht 1: Onder mijn bed
Tommie is bang dat er een krokodil onder zijn bed ligt. Lotje vindt het leuk dat er een echte krokodil onder haar bed ligt en beleeft er allerlei avonturen mee. Wie herkent het verhaal en het liedje?
Subdoel kennis
De leerling legt het verschil uit tussen fantasie en werkelijkheid aan de hand van verhalen over krokodillen onder het bed.
Subdoel vaardigheid
De leerling fantaseert belevenissen met een zelfgemaakt dier en verwoordt hoe hij zich hierbij voelt.
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren.
Voor ik slapen ga…
Vraag wie er ’s avonds, voor het slapengaan, eerst onder zijn bed kijkt of er iets onder zit of ligt. Laat de leerlingen vrij reageren, zonder er zelf al te veel vragen over te stellen.
Laat vervolgens het liedje ´Onder mijn bed´ (Tommie – Sesamstraat) zien en horen. Laat eventueel ook de animatieversie van ‘Onder mijn bed’ zien.
Bespreek het liedje:
Wat verandert er in je slaapkamer als het donker wordt?
Ben je weleens bang in het donker? Waar ben je dan bang voor?
Bespreek het prentenboek na aan de hand van de volgende vragen:
Wat is het verschil tussen het gevoel van Tommie van Sesamstraat en Lotje uit het prentenboek?
In het liedje was de krokodil een knuffel. In het boek ook? Hoe weet je dat?
Ligt er aan het eind van het verhaal nog steeds een krokodil onder het bed?
Heeft Lotje gedroomd of is het echt?
Kan dit verhaal echt gebeuren? Vind je het wel een leuk verhaal? Waarom?
Krokodil Karel en Lotje maken in het boek een eierdozenkrokodil. Dat mogen de leerlingen ook doen, maar ze kunnen er ook voor kiezen om een ander dier te maken. Gebruik hiervoor restmaterialen en verf. Zie voor een werkomschrijving van een eierdozenkrokodil de lessuggesties in de bijlage.
Wat voor dier ga jij maken?
Waarom zo’n dier?
Wat is het voor dier. Een lief, eng, gemeen, gevaarlijk, aardig of (…) dier?
Vertellen maar!
Laat de leerlingen hun zelfgemaakte dier mee naar huis nemen, en hun ouders erover vertellen.
Geef ze de opdracht het dier onder hun bed te leggen en de volgende dag (of enkele dagen later) weer mee naar school te nemen.
Wat heeft het dier allemaal beleefd?
Keken de leerlingen elke nacht eerst even onder hun bed voor ze gingen slapen?
Wie heeft er over gedroomd? Vertel over de droom.
Als ze geen dier hebben gemaakt, kunnen ze een eigen knuffel kiezen om de opdracht mee uit te voeren.
Wat heb jij meegemaakt met je dier dat je spannend vond?
Reflectie proces
Hoe vond je het om te fantaseren over een dier onder je bed?
5. Opdracht 2: Dappere dino’s
Dino’s bestaan niet. Of toch wel? Tim en Jesse gaan op jacht in het schemerige bos. In het donker ziet alles er anders uit. De leerlingen gaan zelf op dinojacht en ervaren hoe je in je fantasie kunt opgaan.
Subdoel kennis
De leerling legt uit dat je aan de hand van illustraties en bewegingen kunt fantaseren over dingen die er niet echt zijn.
Subdoel vaardigheid
De leerling fantaseert dat hij op dinojacht gaat en verbeeldt dit in een tekening of in bewegingen.
Vertel dat je nu een boek gaat lezen over een reuzendino. Laat het boek zien. Vertel dat het boek heet: Dino’s bestaan niet (met de nadruk op niet), maar dat er op de achterkant staat: “Ga mee op dinojacht in dit spannende uitklapboek”.
Vraag: Hoe kan dat nou? Op dinojacht gaan als dino’s niet bestaan? Laat de leerlingen reageren en fantaseren.
Lees het boek voor, klap telkens de platen uit en bespreek ze.
Maak een keuze uit onderstaande opdrachten of doe ze beide.
De onzichtbare dino
Bekijk nogmaals de platen uit het boek. Concludeer dat er helemaal geen dino’s op de platen staan tijdens de boswandeling. Door de schemering zagen de vormen van grote dingen eruit als dino’s.
Vertel dat Mark Janssen niet alleen de schrijver van het boek is, maar ook de tekenaar. Nu worden alle leerlingen een beetje Mark Janssen, want ze gaan met verf of wasco (donkere kleuren) vormen maken die lijken op (delen van) een dino.
Laat de leerlingen een paar eenvoudige voorbeelden van dino’s zien waarin de grote vorm goed naar voren komt.
Ze tekenen op A3-papier met wasco een grote vorm en voegen wat kenmerken in de vorm van uitsteeksels toe zoals staart, nek, kop en poten. Deze hoeven niet allemaal op een logische plaats te zitten.
Wat zorgt ervoor dat de vorm die je hebt gemaakt op een dino lijkt?
Welke kleur ga je gebruiken?
Waarom die kleur?
Plak er met vormen van papier, bomen en rotsen overheen. Of laat ze deze schilderen.
Tip. Wil je alleen met verf werken dan laat je de leerlingen eerst de grote vorm van de dino schilderen. Als deze droog is, schilderen ze er bomen, stenen, takken, rotsen, wolken voor. Zo zijn de dino’s minder zichtbaar.
Dinojacht Het is donker het is nacht Kom, we gaan op dinojacht We sluipen door het dinobos Pas op, pas op, ze lopen los
Kom, we gaan op dinojacht We sluipen, kruipen fluisterzacht Kijk uit, daar zit een grote, Een met hele dikke poten
Kom, we gaan op dinojacht We hollen door het dinobos We zoeken toch een kleine Zo’n hele lieve fijne
(Dichter onbekend)
Laat de leerlingen tijdens het (voor de tweede keer) lezen van het gedicht de bewegingen meedoen. Doe dit eventueel in de speelzaal. Het gedicht laat zich eenvoudig uitbreiden. Geef telkens, na de vaste zin “Kom we gaan op dinojacht” een beginzin en laat de leerlingen aanvullen:
… We kruipen achter een struik … We klimmen in een boom … We hebben een heel groot net
Het donkere dinobos Hang de tekeningen op en bespreek met elkaar wat er allemaal te zien is.
Op dinojacht! Nodig een andere klas of de ouders uit en herhaal de dinojacht-uitbeeldopdracht.
Tip: Kijk en luister voor de afsluiting van deze opdracht het liedje ‘Ik werd wakker als een Dino’ van Fenna - NPO Zappelin.
Reflectie subdoelen
Waardoor is jouw dino te zien terwijl hij er eigenlijk niet echt is?
Reflectie proces
Hoe wist je hoe jouw dino eruit ziet of beweegt?
6. Opdracht 3: Piratenpraat
De hoofdpersonen in verhalen zijn vaak fantasiefiguren in een fantasiewereld. Spreekt de (gepensioneerde) piraat in dit verhaal altijd de waarheid of is hij eigenlijk een opschepper?
Subdoel kennis
De leerling legt uit wat overdrijving is.
Subdoel vaardigheid
De leerling verzint een spannend piratenverhaal door gebruik te maken van overdrijving.
Benodigdheden
het boek Woeste Willem van Ingrid en Dieter Schubert
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren.
Volg onderstaande stappen om het project te onderzoeken.
Lees en bespreek het boek Woeste Willem. Laat telkens de illustraties zien. Laat ter aanvulling eventueel het animatiefilmpje en/of het lied zien van Woeste Willem.
Laat de plaat zien waarop Woeste Willem zijn piratenkist aan Frank laat zien. Bespreek aan de hand van de platen op de volgende bladzijden (tot en met het zeemonster). Wat zat er in de kist en welk verhaal vertelde Woeste Willem erbij?
Zou Woeste Willem dat echt beleefd hebben of is hij een beetje aan het opscheppen of overdrijven?
Waarom denken jullie dat? Wat is opscheppen? Bespreek eventueel de begrippen ‘opscheppen’ en ‘overdrijven’.
Wie schept er weleens op? Waarom? Is opscheppen erg?
Wat is niet echt en wel leuk?
Wat blijkt aan het einde van het boek? Ben jij in je fantasie wel eens stoerder dan in het echt?
Geef een voorbeeld van hoe je een verhaaltje kunt overdrijven. Laat de stappen zien. “Ik kwam gisteren een dier tegen, een heel groot dier, zo groot als een beer, nee als een olifant, …… etc.”.
Vraag een paar leerlingen in de kring hetzelfde te doen. Hoe vinden ze dat om te doen? Hoe reageren de andere kinderen?
Schep lekker zelf op!
Maak een keuze uit onderstaande mogelijkheden of doe ze allebei.
Piratenkist Maak met de klas een piratenkist. De leerlingen verzamelen spullen waar ze een stoer piratenverhaal bij verzinnen. Laat de leerlingen in hun verhaal expres alles overdrijven. Neem voor het verzamelen enkele dagen de tijd. De leerlingen mogen ook spullen van huis meenemen.
Piratenspullen tekenen
Laat de leerlingen in tweetallen verzinnen wat er ook nog in de kist zit. Laat elk tweetal één voorwerp verzinnen. Laat het tweetal het voorwerp eerst tekenen (maar maak er geen uitgebreide tekenopdracht van).
Samen bedenkt het tweetal een spannend verhaal bij het voorwerp. Hoe is Woeste Willem aan dat voorwerp gekomen? Overdrijf zoveel mogelijk.
De tweetallen vertellen aan de anderen over hun voorwerp. Je kunt dit natuurlijk ook klassikaal doen. Tip: Schrijf het verhaal dat de kinderen vertellen op de tekening erbij.
Maak een keuze uit onderstaande mogelijkheden.
Nodig een andere klas uit of de ouders.
Zet de piratenkist weer in de kring. Herhaal de oefening met het vertellen van verhalen bij een voorwerp.
Hang de tekeningen op en laat ze hun verhaal erbij lekker overdrijven.
Reflectie subdoelen
Welke overdrijving maakte jouw verhaal echt spannend?
Bespreek met de leerlingen het doorlopen proces aan de hand van onderstaande vragen:
Wat kun je nu vertellen over echt of niet echt?
Over welk onderwerp lees/hoor je het liefst verhalen? Piraten, spoken, dino’s of krokodillen/monsters? Waarom?
Wat was het leukste boek, verhaal of gedicht? En welke het griezeligst?
Waarom heet het hele project eigenlijk ´Net echt´?
Wat was er allemaal ´net echt´ in dit project?
Eindreflectie: zelfregulatie terugkijkend
Welk fantasieverhaal zou je graag in het echt willen beleven?
Eindreflectie: zelfregulatie vooruitkijkend
Welk fantasieverhaal zou jij willen gebruiken voor een boek?
Verder lezen?
Meld je dan nu aan of log in!
Registreer nu en ontvang gratis toegang tot al onze projecten in de Haagse Ladekast.