De leerlingen gaan op ontdekkingstocht naar de fantasievolle wereld van de toverfiguren binnen sprookjes en verhalen. Het begrip “toveren” zorgt voor een onverwachte wending. De leerlingen ervaren hoe muziek hier uitdrukking aan kan geven en werken toe naar een sprookjesachtig verhaal waarin toveren/creëren een belangrijke rol heeft. Vanuit een lied onderzoeken ze de verschillende manieren van stemgebruik, ontdekken ze welke toverspreuken je allemaal kunt bedenken en wat tegenstellingen zijn in tekst en muziek. Ze maken passende bewegingen bij verschillende soorten muziek en emoties. Uiteindelijk komen ze tot een zelfbedacht tover verhaal waarin al deze elementen een plek hebben en ontdekken ze de invloed die muziek op verhalen heeft. Mochten magie en toveren niet passen binnen uw onderwijs, dan kunt u gebruik maken van de alternatieve versie van dit project: "Verhalen en verzinsels".
Welkom! Je gaat in de klas werken met het lesmateriaal van Cultuuronderwijs op zijn Haags. Voor je aan de slag gaat leggen we je uit hoe je dit project tot een succes kunt maken.
Samen ontdekken Onze cultuurlessen zijn gebaseerd op de didactiek van procesmatig werken, de leerlingen doorlopen hierbij een creatief proces. Zij worden zich bewuster van zichzelf, hun omgeving en ontdekken op een speelse manier hun creatieve vermogen. Met als kern dat je als leerkracht samen met de leerlingen beleeft, beschouwt, verbeeldt, bedenkt en maakt.
Houdingsdoelen Bij de introductie, oriëntatie en opdrachten worden kennisdoelen en vaardigheidsdoelen benoemd. Onderstaande houdingsdoelen gelden in het algemeen:
De leerling toont zich nieuwsgierig en proactief.
De leerling kan positief-kritisch reflecteren op eigen werk en op dat van anderen.
Overleg en deel je plannen met de icc’er of je cultuurcoach.
Wij adviseren je het hele project van tevoren door te lezen om je goed voor te bereiden en de mogelijkheden te ontdekken die het project biedt.
Je kunt het lesmateriaal ook downloaden en printen. Gebruik het smartboard voor het beeldmateriaal.
Als richtlijn adviseren wij voor het doorlopen van het creatief proces in het hele project, zes tot acht lesmomenten in te plannen. Alle projecten hebben een introductie, oriëntatie en drie opdrachten. Je kunt ervoor kiezen het lesmateriaal aan te passen naar eigen wensen.
Iedere opdracht heeft dezelfde opbouw: onderzoeken, uitvoeren en presenteren. De reflectievragen kunnen tijdens en na iedere fase van het creatief proces met de individuele leerling of de hele groep besproken worden.
Nodig eens een Kunstenaar in de klas uit. Die kan levendig en beeldend over het beroep vertellen dat past bij dit project. Het gerelateerde aanbod bij dit project vind je op onze site.
Een bezoek aan een voorstelling, tentoonstelling of vaste collectie in een Haagse culturele instelling is ook van grote meerwaarde. Zie VONK voor het actuele aanbod.
Bedenk ook van tevoren bij welke onderdelen je ouders kunt of wilt inschakelen. Het project gaat meer leven als er ook buiten de klas aandacht voor is.
Maak foto’s of filmpjes van de diverse presentatiemomenten en deel deze via de schoolwebsite, klassenapp of andere kanalen.
Project specifieke informatie
Over dit project De leerlingen gaan op ontdekkingstocht naar de fantasievolle wereld van de toverfiguren binnen sprookjes en verhalen. Het begrip “toveren” zorgt voor een onverwachte wending. De leerlingen ervaren hoe muziek hier uitdrukking aan kan geven en werken toe naar een sprookjesachtig verhaal waarin toveren/creëren een belangrijke rol heeft. Vanuit een lied onderzoeken ze de verschillende manieren van stemgebruik, ontdekken ze welke toverspreuken je allemaal kunt bedenken en wat tegenstellingen zijn in tekst en muziek. Ze maken passende bewegingen bij verschillende soorten muziek en emoties. Uiteindelijk komen ze tot een zelfbedacht tover verhaal waarin al deze elementen een plek hebben en ontdekken ze de invloed die muziek op verhalen heeft. Mochten magie en toveren niet passen binnen uw onderwijs, dan kunt u gebruik maken van de alternatieve versie van dit project: "Verhalen en verzinsels".
Doelen Er worden twee hoofddoelen geformuleerd die specifiek zijn voor het hele project. De doelen zijn op het gebied van kennis en vaardigheden. Aan het eind van het project worden deze doelen met behulp van de succescriteria geëvalueerd op het gebied van zelfregulering: de leerling kijkt terug en blikt vooruit.
Reflecteren De reflectievragen bij de verschillende fases van het creatief proces kunnen tijdens en na iedere fase met de individuele leerling of de hele groep besproken worden. Zie ook de hand-out: Rollen van de leerkracht.
Het thema Verhalen gaat in groep 3-4 over Toversprookjes. Ze zingen erover, bewegen erop, bedenken er nieuwe teksten en spreuken bij en maken spannende muziek.
Introduceer het project als volgt. Dit kan ook i.p.v. een voorleesmoment worden gedaan:
Begin met de zin: “Er was eens…….” Vraag aan de leerlingen of ze weten om wat voor soort verhaal het gaat. Stel vragen stellen als: “Wie kan vertellen wat een sprookje is? Zijn deze verhalen echt gebeurd? Hoe weet je dat? Welke sprookjes kennen jullie allemaal?”
Lees Bijlage 1, de verkorte versie van Sneeuwwitje voor.
Doorloop de vaste oriëntatie-onderdelen: het filosofisch gesprek en het uitvoeren van de eerste opdracht.
Het filosofisch gesprek
Voer naar aanleiding van de introductie een filosofisch gesprek. (Wanneer u niet met het onderwerp “toveren” wil werken dan verandert u de woorden toveren in maken/creëren van een onverwachte wending. Opdracht 1 en 2 kunt u zonder problemen geven en in opdracht 3 zou het over een gewone spiegel kunnen gaan i.p.v. een toverspiegel) Stel hierbij (een aantal van) onderstaande vragen:
Hoe creëer je iets nieuws?
Fantaseer jij wel eens? Is fantasie echt?
Hoe zou je het vinden als je kon toveren?
Als je iets zou kunnen toveren wat zou dat dan zijn?
Als jíj zou kunnen toveren, zou je dan willen dat iedereen dat ook kan?
Geef het verhaal door
Bespreek met de leerlingen dat jullie een spel gaan spelen waarbij jullie heel veel fantasie gaan gebruiken. Je wijst straks aan wie er mag beginnen. Diegene start met de zin: “Er was eens een...” en bedenkt dus over wie het verhaal gaat. De volgende leerling gaat verder met het verhaal en vertelt bijvoorbeeld iets over die persoon. Zo gaan jullie met elkaar een heel verhaal verzinnen. Tip! Kijk of het lukt om het verhaal niet te laten eindigen als nog niet iedereen aan de beurt is geweest. Herhaal dit gedurende de week eventueel nog een keer.
Geef de beweging door
Maak een kring. Het principe van dit spel hetzelfde als het spel Geef het verhaal door. Met de hele groep gaan jullie een lijn in de lucht tekenen. Dit gebeurt om de beurt. Dus als iemand een lijn tekent die hoog eindigt dan neemt de volgende de lijn hoog over en tekent verder in de lucht. Variatie: Voeg er nu een geluid met de stem aan toe bijvoorbeeld op de letter “Z”. Oefen dat eerst even klassikaal. Gaat de lijn omhoog dan gaat de stem ook omhoog, gaat de lijn omlaag dan gaat de stem ook omlaag. (Denk aan het geluid van een sirene dat gaat ook van laag naar hoog)
Spiegelen
In het verhaal van Sneeuwwitje komt een toverspiegel voor. Wat doet een spiegel normaal gesproken als je ervoor gaat staan en een beweging maakt? Doe nu net alsof de klas een grote spiegel is waar jij voor staat. Alle leerlingen gaan staan en doen precies na wat jij doet. Zet Bijlage 2 hierbij aan. Maak langzame bewegingen zodat iedereen het goed kan volgen.
Laat iemand uit de klas dit nu ook doen. Benadruk weer dat rustige bewegingen heel goed werken. Zet Bijlage 2 weer aan.
Doe hetzelfde maar nu in duo’s. De één is de spiegel en de ander staat ervoor. Laat ze halverwege de muziek wisselen van rol. Spreek bijvoorbeeld af dat als je in je handen klapt dat ze mogen wisselen.
Herhaal dit eventueel nog een keer gedurende de week.
Succescriterium
Bespreek met de leerlingen de opdracht(en): welke onderwerpen gaan zij onderzoeken de komende les of tijd? Formuleer vanuit het filosofisch gesprek en/of de oriëntatie-opdracht, samen met de leerlingen, een succescriterium waaraan zij werken. Een voorbeeld van een succescriterium bij dit project kan zijn:
De leerling ontwerpt stemmen, geluiden, muziek en bewegingen die passen bij een sprookjesachtige sfeer.
4. Opdracht: Toverlied
De leerlingen onderzoeken, n.a.v. een verhaal van Foeksia de miniheks van Paul van Loon, verschillende manieren van stemgebruik. Ze zingen een lied over een tovenaar, bedenken toverspreuken en denken na over tegenstellingen in tekst en in beweging.
Subdoel kennis
De leerling benoemt verschillende manieren van stemgebruik.
Subdoel vaardigheid
De leerling verwerkt zelfbedachte tegenstellingen in het lied De tovenaar.
De opdrachten zijn in delen verdeeld en kunnen ook op verschillende momenten door de week heen gegeven worden. Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren, presenteren en evalueren.
Toverspreuken
Voer onderstaande opdrachten in volgorde uit:
Deel 1: (ca. 20 min.)
Lees en bespreek Wolkentovenarij voor van Foeksia de miniheks van Paul van Loon. (Bijlage 3). Tip: Lees eventueel eerst het verhaal voor over het ontstaan, de geboorte, van Foeksia. Het Heksenei. Mochten er meerdere momenten in de week zijn om voor te lezen dan kunt u ook nog "De vliegende tandenborstel" en "De hoed van Kwark" voorlezen. Bijlage 4 kunt u gebruiken ter ondersteuning op het digibord. Stel vragen over het verhaal. Welke toverspreuken gebruiken ze in het verhaal? (Proximus praximus proestus. En de varianten: Proezemoes prokkeprut. Prollewop paardenpoep)
Een toverspreuk is nog veel spannender als je je stem op verschillende manieren gebruikt. Gebruik hiervoor Bijlage 9 of vul het zelf in. De leerkracht zegt steeds de zin: “Hebben jullie ook een ......stem? De leerlingen antwoorden op dezelfde manier: “Ja, wij hebben een ......stem! Aan bod komen: Gewone stem, spannende stem, fluisterstem, toverstem, heksenstem. Kunnen de leerlingen nog andere soorten stemmen bedenken? Denk aan: zachte stem, harde stem, opera stem, lachende stem, huilende stem, enz. Laat de leerling die het bedenkt het voordoen en de klas doet het na.
Kunnen ze nu de toverspreuk “proximus, praximus, proestus” met een van deze stemmen zeggen? Laat weer iemand het voordoen en de klas doet het na. Je stemgebruik en intonatie geven een bepaalde zeggingskracht/betekenis aan de toverspreuk, terwijl de tekst hetzelfde blijft. Wie kan met z’n stem (en intonatie) laten horen dat er iets engs getoverd wordt? Wie kan laten horen dat er iets grappigs getoverd wordt? Wat is het verschil? Probeer zo diverse tegenstellingen in stemgebruik en expressie uit. Benadruk dat een andere manier van je stem gebruiken ervoor zorgt dat je dezelfde tekst anders beleefd. Zitten er fantasie woorden in deze toverspreuk of woorden die bestaan?
Uiteraard zijn er heel veel andere gekke, grappige, fantasievolle toverspreuken te bedenken. Vorm groepjes en geef de leerlingen 2 minuten de tijd (zet eventueel de timer aan) om een eigen toverspreuk te bedenken.: nummer 1 bedenkt een woord, nummer 2 plakt er iets aan vast, enz. Vervolgens oefenen ze het geheel totdat ze het goed kunnen onthouden. Laat de resultaten aan elkaar horen.
Toverlied
Deel 2: (Ca. 15 min.)
Vertel dat er een tovenaar is net als Foeksia de miniheks maar dat er iets raars aan de hand is als ze wil toveren. Kunnen ze horen wat er aan de hand is? Zet Bijlage 5 aan. Bespreek wat ze hebben gehoord. (Ze tovert steeds het tegenovergestelde, het contrast) Heeft ze er iets op bedacht?
Laat het lied nog een keer horen. Laat ze zachtjes meezingen met het refrein. Bij de coupletten zijn ze nog stil. Kunnen ze nu onthouden wat ze allemaal probeert te toveren? Bespreek wat er allemaal wordt getoverd.
Zing het lied nu nog een keer in zijn geheel. Gebruik daarvoor ter ondersteuning van de coupletten de liedtekst (Bijlage 6) of de ondersteunende plaatjes die onder de liedtekst staan.
Herhaal het lied nog een paar keer gedurende de week.
Voer de volgende opdrachten in volgorde uit:
Energizer tegenstellingen (ca. 5/10 min.)
Vertel dat jullie een spelletje gaan doen dat gaat over het bedenken van het tegenovergestelde, het contrast. Maak een beweging en de leerlingen laten zo snel mogelijk een contrast zien, zonder te praten. Bijvoorbeeld:
Maak jezelf zo lang of zo groot als je kunt. (zij maken zich bijv. zo kort of klein mogelijk)
Doe uw rechterbeen omhoog. (zij doen hun linkerbeen omhoog)
Trek een boos gezicht. (zij laten een blij gezicht zien)
Stap naar voren. (zij stappen naar achteren)
Is er een leerling die er ook een kan bedenken? Herhaal dit zo lang als wenselijk is.
Zelf een contrast bedenken! (ca. 20 min.)
In dit gedeelte bedenken de leerlingen nieuwe tegenstellingen. Hiervoor moeten ze het lied al wel goed kunnen zingen! Het is belangrijk om de werkwijze eerst klassikaal te doen. Vertel dat je samen voor de eerste 2 regels van het couplet, 2 nieuwe regels gaat bedenken. Werkwijze: a. Bedenk een nieuwe tegenstelling. (Bijv. Wil ik groot dan krijg ik klein) b. Ga nu rijmwoorden bedenken op het woord “klein” zodat de tweede regel erop rijmt. c. Kies er eentje uit. (Bijv. Lijn) d. Maak er dan een zin van. (Bijv. Wil ik een stip dan krijg ik een lijn)
Tip! Is de tegenstelling in zin 1 wel leuk maar kun je geen rijmwoorden bedenken dan kun je de twee woorden ook omdraaien om zo meer mogelijkheden voor rijmwoorden te hebben. (Bijv. Wil ik een baard dan krijg ik een snor, kan ook zijn, Wil ik een snor dan krijg ik een baard, waardoor je ineens makkelijker kan rijmen, bijv. paard)
Herhaal de werkwijze nu nog een keer en laat ze in tweetallen zelf twee nieuwe regels bedenken.
Zet nu de instrumentale versie van het lied aan; Bijlage 8 en laat ze zachtjes hun eigen regels door elkaar heen zingen bij zowel couplet 1 als couplet 2 zodat ze het goed kunnen oefenen. Het refrein en de rest van het couplet zingen ze allemaal mee. Laat nu om de beurt de resultaten aan elkaar horen.
Werk nu toe naar een presentatievorm van het lied waarbij (een aantal van) de verschillende onderdelen terugkomen en laat het eventueel zien aan de ouders of aan een andere groep:
Het lied zingen
Zelfbedachte tegenstellingen erin verwerken
Uitbeelden d.m.v. beweging
Starten met verschillende stemsoorten
Of/en starten met een mooie geheimzinnige toverspreuk Tip: Kleed het geheel eventueel aan.
Reflectie subdoelen
Welke stem paste het best bij het uitspreken van jouw toverspreuk?
Reflectie proces
Hoe is het je gelukt om je eigen tegenstellingen in te passen in het lied?
5. Opdracht: Tovermuziek
In deze opdracht onderzoeken de leerlingen het effect dat emotie op muziek, beweging en tekst heeft. Hoe loopt iemand die droevig is? Welke muziek/beweging past het beste bij die emotie? Waarom? Ze denken daarbij na over de muzikale verschillen zoals hoog/laag, hard/zacht, kort/lang, snel/langzaam, geluid/stilte en de keuze van het instrument. Ze bedenken passende muziek bij het intro van het lied De Tovenaar en voeren dat uit.
Subdoel kennis
De leerling benoemt verschillende emoties en sferen in beweging, tekst en muziek.
Subdoel vaardigheid
De leerling voert eigen muziek uit op een muziekinstrument, die past bij de emotie/sfeer van het lied De tovenaar.
Bij uitvoeren: Diverse slaginstrumenten en eventueel melodische instrumenten.
Aan de slag in de klas
De opdrachten zijn in delen verdeeld en kunnen ook op verschillende momenten door de week heen gegeven worden. Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren, presenteren en evalueren.
Muziek en emotie
Deel 1: (ca. 5 min.)
Vraag of iemand heel erg vrolijk de klas binnen wil komen. Hoe kan je zien dat diegene vrolijk is? (Als het goed is, dan komt eruit dat diegene opgewekt is en goed te horen is en maakt drukke bewegingen) Vertel dat vrolijke muziek eigenlijk hetzelfde is: Wat harder, hoge/lichte, korte tonen, snellere muziek.
Doe hetzelfde met het gevoel “verdrietig”. Hoe kan je zien dat diegene verdrietig is? Hoe zou verdrietige muziek dan klinken? (langzaam, lange klanken, zacht) (In de vorige opdracht “Toverlied” ging het om tekstuele tegenstellingen zoals groot en klein. Hier gaat het om een muzikale tegenstelling/contrast, vrolijk en verdrietig.)
Welke emoties heb je nog meer? Herahaal de oefening met andere emoties.
Deel 2: (ca. 10/15 min.)
Verwijs naar de vorige opdracht (deel 1) waarin we het over emoties hebben gehad. Vertel dat ze vandaag gaan ontdekken dat muziek bepaalde gevoelens oproept. Deel Bijlage 10, het werkblad, uit. Begin met opdracht 1 ( Bijlage 11, 12 en 13). Het kan zijn dat kinderen een verschillend antwoord/ gevoel hebben bij muziek. Wat de een als dromerig opvat kan de andere zielig vinden. Iemand die in stilte boos is kan dat ook zo vertalen in muziek. Boos en eng ligt ook erg dicht bij elkaar. Er is dus niet één kant en klaar antwoord en geen goed en fout. Vraag waarom ze vinden dat het gevoel er goed bij past. Wat horen ze in de muziek? Vraag gericht naar hoog/laag, hard/zacht, snel/langzaam, de keuze van instrumenten enz. (Vrolijk wordt er over het algemeen wel door iedereen uitgehaald!)
Doe dit nu ook met de andere twee fragmenten!
Dit is alleen voor de leerkracht! Fragment 1: Wak Pa bo N'Hane prome kune – Surinaamse muziek, vrolijk, snelle muziek, korte, hogere tonen gespeeld op blaasinstrumenten Fragment 2: Fragment uit Le Sacre du Printemps – Rustige meditatieve, verdrietige muziek, langzaam, langere tonen, zacht. Fragment 3 Ander fragment uit Le Sacre du Printemps – Boze, enge muziek, snelle muziek, instrumenten die donkere klanken spelen, wat harder met af en toe een nog hardere uithaal.
Deel 3: (Ca. 5/10 min.)
De leerlingen gaan achter hun stoel staan. Vraag of ze zonder hun stem te gebruiken bewegingen kunnen maken die passen bij de muziek. Zet fragment 1 t/m 3 (Bijlage 11, 12 en 13) in willekeurige volgorde aan. Wat voor bewegingen hebben jullie gemaakt? Klopt dat bij de muziek die je hoort? (alle oplossingen zijn goed mits ze kunnen toelichten waarom)
Deel 4: (Ca. 10/15 minuten)
Gebruik Bijlage 17. Vertel dat je 3 verschillende korte fragmenten uit een verhaal van Foeksia gaat voorlezen. Lees de fragmenten één voor één voor.
Hierbij hebben ze het werkblad (Bijlage 10) weer nodig! Vertel nu dat ze 3 verschillende muziekfragmenten te horen krijgen ( Bijlage 14, 15 en 16). Bij welk verhaal past de muziek het beste? Verbind het juiste antwoord d.m.v. een lijn. Tip! Door de persoonlijke beleving van muziek is ook hier weer geen goed of fout. Het gaat om het beargumenteren: “waaróm vind jij dat het muziekfragment bij deze tekst past?”
Dit is alleen voor de leerkracht! Fragment 4: Fragment uit de Alpen symfonie – bozige, harde, snelle muziek – past goed bij het tweede verhaal. Fragment 5: Fragment uit Piano Quintet, piano trio no. 2 van Shostakovich Verdrietige muziek, langzaam, langere tonen, zacht – past goed bij het eerste verhaal. Fragment 6: Fragment uit Swan Lake Ballet Suite op.20 - Waltz – Vrolijke muziek. Past goed bij het derde verhaal. Het trillen/schudden/groeien kun je aan het eind van het fragment in de muziek horen (de dwarsfluit speelt korte snelle melodietjes omhoog).
In dit gedeelte gaan de leerlingen in groepjes een kort muziekstukje maken bij het intro van het lied van de tovenaar. Zet de (slag)instrumenten vast klaar! (zie Tip!)
Tovermuziek maken. (ca. 20/25 min.)
Zing samen nog een keer het lied van de tovenaar. Welke emotie/sfeer past er goed bij het intro van het lied? (Het intro is het begin/ de inleiding voordat er gezongen wordt) Hoe zou de muziek kunnen gaan klinken? Betrek daarbij ook weer de verschillen in hoog/laag, hard/zacht, snel/langzaam en eventueel instrumentkeuze.
Tip! Als er niet voldoende slaginstrumenten zijn dan kunnen de leerlingen ook voorwerpen gebruiken om geluiden mee te maken. Denk daarbij aan bijvoorbeeld het blazen in een fles, friemelen met papier enz. Mocht er iemand op een melodie instrument zoals een klokkenspel, keyboard of gitaar willen spelen dan kunnen de volgende tonen gebruikt worden: D – E – F – G – A – Bes – C (Dit zijn de tonen van de D-mineur ladder)
Vertel dat ze in groepjes van 4-6 leerlingen 5 minuten de tijd krijgen om een muziekstukje te maken bij het intro. Ga als volgt te werk:
Laat de leerlingen instrumenten/voorwerpen/geluiden kiezen?
Laat ze demonstreren hoe je erop speelt .? Snel/langzaam, hoog/laag, enz.
1 leerling is de dirigent. Die bepaalt wanneer er begonnen wordt met spelen en wanneer ze stoppen.
Laat de groepjes nu om de beurt hun muziekstuk horen tijdens het intro van het lied. Ga daarbij als volgt te werk:
De dirigent van het groepje start de spannende/toverachtige muziek.
Na zo’n 20 seconden (of wanneer de dirigent van het groepje dat aangeeft) zet u de begeleiding aan van het lied. Ze spelen nog even mee met de piano.
Zodra de klas gaat zingen stoppen de muzikanten.
Herhaal deze stappen totdat ieder groepje een keer aan bod is geweest.
Reflectie subdoelen
Waardoor komt het dat jouw muziek zo goed past bij de sfeer van het lied?
Reflectie proces
Van welk ander groepje vond je de muziek ook mooi passen bij de sfeer?
6. Opdracht: Toversprookje
In deze laatste opdracht staat het maken van een eigen toversprookje centraal. Gezamenlijk komen de leerlingen tot een totaalvorm van verhaal, beweging, zang en muziek.
Subdoel kennis
De leerling benoemt kenmerken van een sprookje.
Subdoel vaardigheid
De leerling geeft vorm aan een eigen sprookje met muziek en beweging.
Benodigdheden
Instrumenten (allerlei: slagwerk en melodisch)
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren, presenteren en evalueren.
Een nieuw verhaal (ca. 10-15 minuten)
Deze opdracht kan klassikaal of in groepjes van 4-6 leerlingen worden gedaan.
In de oriëntatieopdracht in het begin van het project, hebben de leerlingen het spel “geef het verhaal door” gedaan. Werk nu op dezelfde manier om tot een nieuw toversprookje te komen zodat iedereen een aandeel in het verhaal heeft. Het is belangrijk dat ze in grote lijnen het verhaal onthouden. Tip: Maak per groepje een geluidsopname met je mobile telefoon.
Een nieuw verhaal (ca. 5-10 minuten)
Voer onderstaande opdrachten in volgorde uit:
In de oriëntatie in het begin van het project, hebben de leerlingen het spel “geef de beweging door” gedaan. Dit gaan we nu inzetten bij het verhaal dat ze zojuist in deel 1 hebben bedacht. Iedereen die een zin zegt, ondersteunt dat met een beweging. Dit kan bijvoorbeeld een beweging zijn die laat zien of iets groot of klein is, maar het kan ook zijn dat je letterlijk voetstappen laat horen als dat in jouw zin voorkomt. Een beweging kan dus samengaan met geluid.
Geef de leerlingen de tijd om te oefenen. Laat de resultaten aan elkaar zien. De leerlingen geven elkaar tips en tops.
Verdieping:
Het is mogelijk om voordat het verhaal begint, te starten met sprookjesachtige muziek die het groepje met elkaar maakt. Zie Deelopdracht 2
Ook kunnen instrumenten worden gebruikt om de (tover)geluiden die in het verhaal voorkomen te ondersteunen. (op een hoorspel- achtige manier)
Ook kan in ieder geval één toverspreuk toegevoegd worden aan het verhaal.
Wellicht hebben de leerlingen zelf nog een idee.
Oefen het geheel totdat het er goed inzit.
Nodig een andere groep of de ouder/verzorgers uit voor de eindpresentatie. Oefen nog een paar keer totdat het verhaal of de verhalen er goed inzitten. Omlijst de verhaaltjes met de gemaakte onderdelen van de vorige deelopdrachten. Start de presentatie bijvoorbeeld met emoties uitbeelden op muziek of vul het aan met het lied dat ze hebben geleerd.
Reflectie subdoelen
Welke geluiden waren echt sprookjesachtig in jullie verhaal?
Bespreek met uw leerlingen het doorlopen proces aan de hand van onderstaande vragen:
Wat vond je het mooiste/leukste/spannendste wat je gedaan hebt in dit project?
Wat vond je het moeilijkste wat je gedaan hebt? Waarom vond je dat moeilijk?
Heb je daar erg je best op moeten doen of ging het vanzelf?
Wat heb je gedaan wat je graag nog een keer zou willen doen?
Eindreflectie: zelfregulatie terugkijkend
Op welke manier kon jij het beste een sprookjessfeer uitdrukken?
Eindreflectie: zelfregulatie vooruitkijkend
Welke andere sfeer of emotie zou je graag eens willen vormgeven?
Verder lezen?
Meld je dan nu aan of log in!
Registreer nu en ontvang gratis toegang tot al onze projecten in de Haagse Ladekast.