In dit project denken leerlingen na over dromen en werkelijkheid. Ze gaan op zoek naar de ideale droomboom, onderzoeken wat hun ideale droomritme is en denken na over hoe je beweegt op droommuziek. De leerlingen onderzoeken verschillende ritmes, bewegingen, geluiden van instrumenten en muziek die passen bij een droom om uiteindelijk tot een gezamenlijke, complete muzikale vertolking van een droom te komen. Het is belangrijk dat kinderen weten wat ze graag doen, dat durven te laten zien en tegelijkertijd accepteren en respecteren dat dit voor een ieder anders is.
Welkom! Je gaat in de klas werken met het lesmateriaal van Cultuuronderwijs op zijn Haags. Voor je aan de slag gaat leggen we je uit hoe je dit project tot een succes kunt maken.
Samen ontdekken Onze cultuurlessen zijn gebaseerd op de didactiek van procesmatig werken, de leerlingen doorlopen hierbij een creatief proces. Zij worden zich bewuster van zichzelf, hun omgeving en ontdekken op een speelse manier hun creatieve vermogen. Met als kern dat je als leerkracht samen met de leerlingen beleeft, beschouwt, verbeeldt, bedenkt en maakt.
Houdingsdoelen Bij de introductie, oriëntatie en opdrachten worden kennisdoelen en vaardigheidsdoelen benoemd. Onderstaande houdingsdoelen gelden in het algemeen:
De leerling toont zich nieuwsgierig en proactief.
De leerling kan positief-kritisch reflecteren op eigen werk en op dat van anderen.
Overleg en deel je plannen met de icc’er of je cultuurcoach.
Wij adviseren je het hele project van tevoren door te lezen om je goed voor te bereiden en de mogelijkheden te ontdekken die het project biedt.
Je kunt het lesmateriaal ook downloaden en printen. Gebruik het smartboard voor het beeldmateriaal.
Als richtlijn adviseren wij voor het doorlopen van het creatief proces in het hele project, zes tot acht lesmomenten in te plannen. Alle projecten hebben een introductie, oriëntatie en drie opdrachten. Je kunt ervoor kiezen het lesmateriaal aan te passen naar eigen wensen.
Iedere opdracht heeft dezelfde opbouw: onderzoeken, uitvoeren en presenteren. De reflectievragen kunnen tijdens en na iedere fase van het creatief proces met de individuele leerling of de hele groep besproken worden.
Nodig eens een Kunstenaar in de klas uit. Die kan levendig en beeldend over het beroep vertellen dat past bij dit project. Het gerelateerde aanbod bij dit project vind je op onze site.
Een bezoek aan een voorstelling, tentoonstelling of vaste collectie in een Haagse culturele instelling is ook van grote meerwaarde. Zie VONK voor het actuele aanbod.
Bedenk ook van tevoren bij welke onderdelen je ouders kunt of wilt inschakelen. Het project gaat meer leven als er ook buiten de klas aandacht voor is.
Maak foto’s of filmpjes van de diverse presentatiemomenten en deel deze via de schoolwebsite, klassenapp of andere kanalen.
Project specifieke informatie
Over dit project In dit project gaan de leerlingen op zoek naar de ideale droomboom, onderzoeken ze wat hun ideale droomritme is en denken ze na over hoe je beweegt op droommuziek. De leerlingen onderzoeken verschillende ritmes, bewegingen, geluiden van instrumenten en muziek die passen bij een droom om uiteindelijk tot een gezamenlijke, complete muzikale vertolking van een droom te komen.
Doelen Er worden twee hoofddoelen geformuleerd die specifiek zijn voor het hele project. De doelen zijn op het gebied van kennis en vaardigheden. Aan het eind van het project worden deze doelen met behulp van de succescriteria geëvalueerd op het gebied van zelfregulering: de leerling kijkt terug en blikt vooruit.
Reflecteren De reflectievragen bij de verschillende fases van het creatief proces kunnen tijdens en na iedere fase met de individuele leerling of de hele groep besproken worden. Zie ook de hand-out: Rollen van de leerkracht.
Maak gedurende het hele project gebruik van de volgende ruimtes en materialen:
klaslokaal of speellokaal
muziekinstallatie en/of digibord
digitaal foto- en filmtoestel
(kleuren)printer
In de Toolbox muziek vind je meer informatie over het bespelen van de instrumenten uit het schoolmuziekinstrumentarium. Daarnaast worden verschillende werkvormen verder uit-gelegd.
2. Introductie
Hoofddoel kennis
De leerling legt uit hoe je improvisatie, ritme en beweging kunt gebruiken om dromen te verbeelden.
Hoofddoel vaardigheid
De leerling zet een droom om in een muzikale vertolking.
Bijlage 3: het lied ‘De Droomboom’, karaoke-versie
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste oriëntatie-onderdelen: het filosofisch gesprek en het uitvoeren van de eerste opdracht.
Het filosofisch gesprek
Voer naar aanleiding van de introductie een filosofisch gesprek. Het filosofisch gesprek wordt in twee delen verdeeld en gecombineerd met oriëntatie-opdracht 1; het lied ‘Droomboom’ uit Eigenwijs. Stel hierbij (een aantal van) onderstaande vragen:
Heb je vannacht gedroomd?
Heb je de droom onthouden?
Waar ging die over?
Doe je in je droom wel eens dingen die je als je wakker bent, niet kunt? Wat is dat dan?
Ben je wel eens in de war of iets echt gebeurd is of een droom was? Kan je een voorbeeld noemen?
De Droomboom
In het volgende lied gaat het ook over dromen, luister maar. Laat bijlage 1: het lied ‘De Droomboom’, gezongen versie horen.
Bespreek het lied en vraag wat de leerlingen hebben gehoord.
Waar droomden ze van?
Hoe weet je dat het niet echt was?
Waarom heet deze boom een droomboom?
Over welke lekkere dingen heeft diegene gedroomd?
Laat het lied nogmaals horen en vraag of de leerlingen de hartslag van het lied zachtjes op hun benen mee willen tikken.
Bij de tekst: “Heel voorzichtig in mijn droom, klim ik langzaam in die boom”, gaan ze langzaam rechtop staan.
Bij: “krak boem naast mijn bed” gaan ze gauw weer zitten.
Vraag waar het gebakje aan hangt. En het dropje? En het chocolaatje? Wat valt je op aan die woorden? Laat bijlage 2: ondersteuning liedtekst ‘De Droomboom’ zien op het bord. Zet het lied nogmaals aan en vraag of de leerlingen in elk geval het refrein mee willen zingen (en bewegen), en als het lukt kunnen ze ook al zachtjes de coupletten meedoen met ondersteuning van het bord.
Droom je overdag ook wel eens weg? Waar denk je dan aan?
Droom of denk je ook wel eens over de toekomst, dat je ouder bent? Waar droom je dan over?
Succescriterium
Bespreek met de leerlingen de opdracht(en): welke onderwerpen gaan zij onderzoeken de komende les of tijd? Formuleer vanuit het filosofisch gesprek en/of de oriëntatie-opdracht, samen met de leerlingen, een succescriterium waaraan zij werken. Een voorbeeld van een succescriterium bij dit project kan zijn:
De leerling geeft, met anderen, vorm aan dromen door muzikale improvisatie, ritme en beweging.
4. Opdracht: Dromen over
In deze opdracht gaan de leerlingen verder met het onderwerp ‘dromen’. Ze doen dit met het lied ‘De Droomboom’, waarbij ze zingen, bewegen, nieuwe tekstvarianten bedenken en het lied begeleiden op instrumenten. Deze onderdelen verwerken ze tot één geheel in een eindpresentatie.
Subdoel kennis
De leerling legt uit hoe je met boomwhackers muziek maakt.
Subdoel vaardigheid
De leerling improviseert bij het lied ‘De droomboom” door te zingen, musiceren en bewegen.
Benodigdheden
boomwhackers (bij het onderdeel Uitvoeren)
Aan de slag in de klas
Deze opdrachten kunnen eventueel ook weer in delen door de week heen gedaan worden. Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren.
Een passende beweging
Zet het volgende klaar:
bijlage 1: het lied ‘De Droomboom’, gezongen versie
bijlage 7: tekst en akkoorden ‘De Droomboom’ leerkracht (optioneel)
Deel 1 (5/10 min.)
Ga in een kring staan; maak een grote beweging en maak daarbij een geluid. De leerlingen doen beweging en geluid na. Doe dit nog een paar keer met andere bewegingen.
Ga de kring rond en vraag iedere leerling een beweging met geluid te maken die alle anderen vervolgens nadoen. Tip: voer dit uit zonder te praten. Doe ogenblikkelijk na wat een leerling doet. Laat merken dat alles goed is wat iemand doet! Zelfs als een leerling geen beweging bedenkt en “uhh” zegt, doe je dat ogenblikkelijk na. Dit maakt duidelijk dat alles nagedaan kan worden. Het zelf verzinnen noem je ‘improviseren’. Bekijk ter inspiratie eventueel samen met de klas het begin van ’Wat is improviseren’. Daarin zie je heel goed dat je ter plekke dingen kunt bedenken en dat alles goed is. Je weet van tevoren niet wat iemand gaat doen. Tip! Soms vinden leerlingen dit best spannend. Help ze dan door een iets gerichtere vraag te stellen: “Kan je een beweging maken met je hand?”, “Kan je daarbij een geluid maken met de letter S”, enz.
Dit kan je een paar keer doen. Of nog eens herhalen gedurende de week als energizer.
Deel 2 (ca. 20 min.)
Zing nogmaals bijlage 1: het lied ‘De Droomboom’, gezongen versie. Gebruik hierbij eventueel bijlage 2: ondersteuning liedtekst ‘De Droomboom’.
Zing het nogmaals, maar nu met de bewegingen die de leerlingen in de Oriëntatie hebben gedaan erbij.
De leerlingen krijgen nu een opdracht die ze zelfstandig uit gaan voeren.
Verdeel de klas in groepjes van vier.
Verdeel de drie coupletten en het refrein over die groepjes en vraag of ze daar bewegingen bij willen bedenken.
Je kunt op een coöperatieve manier werken zodat niemand de baas is. Zowel het couplet als het refrein bestaat uit vier regels, dus kan iedere leerling één regel voor zijn rekening nemen (maximaal 3/5 minuten, zet eventueel de timer aan).
Als een groepje het refrein heeft, dan kunnen ze andere bewegingen bedenken dan degene die al gedaan zijn en meer bewegingen toevoegen bij de andere woorden van het refrein.
Gebruik nu bijlage 1 of bijlage 3: het lied ‘De Droomboom’, karaoke-versie, om de oplossingen van elk groepje aan elkaar te laten zien.
In deze les wordt er gewerkt met boomwhackers. Als de klas dit nog nooit gedaan heeft, dan is het handig om ter inspiratie en voorbereiding eerst het filmpje ‘Introductie boomwhackers’ te bekijken en te doen. Zet het beeld na elke opdracht stil. Als alle opdrachten gedaan zijn is het ook belangrijk om afspraken te maken over hoe je met de boomwhackers omgaat. Bekijk daarvoor het filmpje ‘Boomwhackers’. Je kunt ook i.p.v. de filmpjes bijlage 5: ontdekken-werkwijze boomwhackers gebruiken (ca. 25/30 minuten).
(ca. 15 min.)
Vertel dat de leerlingen het refrein van het lied gaan begeleiden op de boomwhackers. Je kunt hierbij het filmpje ‘Boomwhackers meespelen droomboom’ gebruiken. Laat bijlage 6: speelstuk Boomwhackers Droomboom op het bord zien. De kleuren en bijbehorende letters van de boomwhackers worden ook gebruikt in het werkblad. Het woord en de plek waarop gespeeld moet worden, staan onder elkaar. Precies op dat woord, wordt er een tik gegeven. Eén gekleurde letter is één tik op de boomwhacker.
Oefen dit eerst gezamenlijk samen met het filmpje, door alleen een klap in de handen te geven op de juiste plek. Ga pas door naar de volgende stap als dit goed en tegelijk gaat.
Geef nu elke in het lied gebruikte kleur aan één leerling zodat het overzichtelijk blijft en laat ze op de juiste plek meespelen met het refrein. Gebruik hiervoor weer het filmpje of bijlage 4: refrein ‘De Droomboom’. Gaat dit goed en heb je meer boomwhackers dan kan je er uiteraard meer uitdelen. De afspraak is steeds: de boomwhacker ligt op tafel en pas als de leerkracht het zegt, mogen de leerlingen hem pakken en meespelen.
Schrijf je eigen tekst! (ca. 15/20 min.)
In de droomboom kunnen natuurlijk nog veel meer dingen hangen. In het lied staat: “Aan het hoogste takje, daar groeit een klein gebakje”. Wat rijmt er nog meer op takje? (dakje, wrakje, zakje, enz.) Probeer dat eventueel uit met het begin van de karaoke-versie. Je maakt zelf eigenlijk je eigen versie met de klas. Als het goed is, merken ze dat het woord ervoor ‘klein’ ook mee verandert. “Een heel klein zakje”, of “een mooi rood zakje”, enz.
Je kunt dezelfde vraag stellen maar nu met de andere woorden uit het lied; topje, blaadje. (Je kunt uiteraard niet op alle woorden evenveel andere rijmwoorden bedenken.). Tip! Uiteraard kun je dit in plaats van klassikaal, ook in groepjes doen en de timer zetten. Daarna laat elk groepje de oplossing horen, begeleid door bijlage 3: het lied ‘De Droomboom’, karaoke-versie. De klas zingt het refrein.
Bedenk nu gezamenlijk of in groepjes iets anders voor: “In onze achtertuin daar staat een hele hoge boom”. In plaats van ‘hele hoge’, bedenken ze iets anders, bijvoorbeeld: mooie speelgoed boom of gekke rare boom.
Maak een keuze uit alle mogelijkheden die voorbij zijn gekomen en voeg ze samen tot één geheel. Gebruik eventueel plaatjes/woorden op het bord om het goed te kunnen onthouden.
In dit onderdeel combineer je de vorige onderdelen tot één geheel en voert deze uit. Je kunt het aan een andere groep of aan de ouders laten zien, of je neemt het op. In de presentatie zijn dus eventueel de eigen teksten van zowel de boom als wat erin hangt, verwerkt + de zelfbedachte bewegingen + het begeleiden op de boomwhackers.
Verdeel de groep over de verschillende onderdelen:
Zingen en bewegen/uitbeelden (maak een keuze uit de zelfbedachte bewegingen).
Musiceren (boomwhackers).
Uiteraard kun je dit aankleden met zelfgemaakte attributen die de tekst ondersteunen.
Reflectie subdoelen
Welke improvisatie vond je het beste passen bij de droomboom?
Reflectie proces
Hoe kreeg jij nieuwe eigen ideeën?
5. Opdracht: Mijn droomritme
In deze opdracht onderzoeken de leerlingen verschillende ritmes. Ze bekijken en beluisteren een voorbeeld van een liedje dat met percussie-instrumenten wordt uitgevoerd. In een kringspel oefenen ze het reageren op elkaar en het om de beurt improviseren van een ritme. Uiteindelijk verwerken ze in groepjes hun favoriete activiteit in een ritmische compositie.
Subdoel kennis
De leerling legt uit wat ritme is.
Subdoel vaardigheid
De leerling voert ritmes uit en bedenkt zelf ritmes.
Benodigdheden
instrumenten: kort klinkende. Bijvoorbeeld: boomwhackers, woodblock, claves, djembé.
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren.
Introductie Bekijk met de leerlingen het filmpje Wacky Boomster van Percossa. Zeg er bij dat zij een cabaret-act maken en dus ook grapjes uithalen met boomwhackers, dat is iets wat je in de klas uiteraard niet doet. Vraag wat er met het tempo van het liedje gebeurt en of er nog andere dingen zijn die opvallen.
Bespreek na wat ze gezien hebben. Bij het nabespreken kan uiteraard van alles aan de orde komen maar richt het gesprek ook op:
Hoor je meteen het hele liedje? (Nee, eerst het begin. Daarna wordt het steeds langer.)
Wat gebeurt er met het liedje? (Het gaat steeds sneller; er komen meer muzikanten bij die de begeleiding spelen.)
Deel 1 (ca. 10 min.) (Voer dit op verschillende momenten uit in de week/dag.)
Geef een klap door in de kring: je klapt één keer richting de leerling links van je en maakt met lichaamstaal duidelijk dat de leerling die klap ook weer doorgeeft. Ga een paar keer de kring rond met de klap. Verander daarbij eventueel van richting.
Bespreek met de leerlingen hoe je dit spannender kunt maken. Bijvoorbeeld: steeds sneller, van zacht naar hard en weer terug, of een ander geluid (bijvoorbeeld een sisklank). Voer een paar van die variaties uit. Laat een leerling bepalen welke variatie gedaan wordt.
Deel 2 (ca. 10 min.) In de kring, vergelijkbaar met de oefening uit Opdracht 1 met bewegingen. Bekijk ter inspiratie het filmpje ‘Hoe bedenk ik een ritme’.
Klap een eenvoudig ritme voor, bijvoorbeeld drie klappen. De leerlingen doen dat meteen na. Oefen dit een paar keer, telkens met een ander, eenvoudig ritme. Tip! In het filmpje zie je ook dat je een woord op meerdere manieren uit kunt spreken waardoor er verschillende ritmes mee te maken zijn.
Onderstaande opdracht wordt vanaf 0:50-1:21 visueel gemaakt in het filmpje ’Wat is improviseren’.
Kies één van de ritmes die je geklapt hebt uit als basis (een soort refrein).
Geef nu de volgende opdracht: iedereen klapt het door jou gegeven ritme twee keer (noem hierbij eventueel de steunwoorden).
Vervolgens klapt de persoon naast je een zelfbedacht ritme, daarna iedereen weer het basisritme, de volgende persoon improviseert, etc. Op deze manier ga je de kring rond. Er ontstaat een soort refrein-coupletvorm, waarbij het refrein steeds hetzelfde is en het couplet steeds verandert.
Variant: In het filmpje zie je dat er niet alleen geklapt wordt, maar ook gebruik wordt gemaakt van meerdere bodypercussiegeluiden. De ritmes die bedacht zijn bij de opdracht ‘refrein-couplet’ kunnen nu ook op deze manier worden gedaan.
Een muzikale toekomst
Deze opdrachten kan je ook in vijf verschillende delen doen gedurende de week/dag.
Deel 1 (ca. 10 min.) Als je droomt over de toekomst, waar droom je dan over? (Dit is dus niet aan grenzen gebonden, het kunnen ook dingen zijn die wellicht niet te verwezenlijken zijn.)
Kies als voorbeeld één van de ideeën uit, maak er een heel kort zinnetje van en klap deze terwijl je het mee zegt. Bijvoorbeeld iemand heeft bedacht: “Ik zou in de toekomst wel overal naar toe willen kunnen vliegen in plaats van lopen”. In een hele korte zin is dat bijvoorbeeld: “Ik wil vliegen, overal”. Laat de leerlingen deze zin ook zeggen en klappen. Benadruk dat elke lettergreep een klap krijgt.
Vraag de leerlingen iets uit te kiezen waar zij over dromen. Daarna maken ze er een korte zin van. Vervolgens zeggen en klappen ze die om de beurt en de groep herhaalt dit (elke lettergreep krijgt een klap).
Deel 2 (ca. 10 min.)
Neem nog een keer je zin uit de vorige opdracht, en zeg dat je die zin ook leuker kunt maken door er meerdere bodypercussiegeluiden aan toe te voegen. Bijvoorbeeld klappen bij “ik wil vliegen” en bij “overal” op de bovenbenen. De leerlingen herhalen dit. Vraag of iemand dezelfde zin op nog een andere manier, met andere geluiden, zou kunnen doen. Ook die manieren worden steeds herhaald.
Doe dit nu ook met de eigen zinnen die in de vorige opdracht zijn bedacht, en vraag of de leerlingen daar bodypercussiegeluiden aan toe kunnen voegen. Geef ze even kort de tijd om na te denken en voer het dan uit.
Deel 3 (ca. 10 min.)
Voer het resultaat van de vorige opdracht nu uit in het refrein-couplet model dat al eerder aan bod is gekomen. Neem je eigen idee uit deel 1 als basisritme (refrein) met de juiste bodypercussiegeluiden. Oefen deze totdat iedereen hem goed kan onthouden. Doe daarna weer het rondje; eerst twee keer het basisritme (refrein) en dan een ritme van een leerling (couplet). De klas hoeft het couplet dus niet te herhalen. Het is uiteraard prima als iemand de bodypercussiegeluiden heeft veranderd bij dezelfde zin.
Herhaal het refrein-couplet model nog een keer maar nu op een basisbeat, een ritmische begeleiding. Laat bijlage 8: mp3: ‘Begeleidingsritme’ horen en vraag of de leerlingen de hartslag zachtjes mee willen klappen/tikken.
Laat nu iedereen tegelijkertijd, door elkaar heen, op die hartslag een aantal keren hun eigen couplet oefenen. (Een begeleiding erbij maakt het makkelijk om vol te houden en verlevendigt de uitvoering ook aanzienlijk! Bovendien zorgt de begeleiding in de volgende opdracht ervoor dat de groepjes minder last van elkaar hebben omdat iedereen in dezelfde hartslag werkt.) Herhaal nu het refrein-couplet model nog een keer in zijn geheel, maar nu met Bijlage 8.
Verdieping (ca. 20 min.) Verdeel de klas in groepjes van 6-8 leerlingen. Laat de leerlingen zelf tot een eigen refrein-couplet compositie komen waarin een nieuw vast ritme (bedenken ze met de hele groep) telkens afgewisseld wordt met het ritme van een individuele leerling. Ze werken hierbij op een coöperatieve manier. Alles wat de individuele leerling bedenkt is goed, daar is niemand in het groepje de baas over, iedereen mag zelf weten wat hij kiest! Zet hierbij bijlage 8: mp3: ‘Begeleidingsritme’ goed hoorbaar aan op de achtergrond. Laat het resultaat aan elkaar zien.
Tip! Bovenstaande oefeningen kunnen ook vertaald worden naar instrumenten. De leerlingen voeren dezelfde ritmes nu niet meer met bodypercussie uit, maar op bijvoorbeeld boomwhackers (of een combinatie daarvan). Gebruik niet teveel verschillende instrumenten en alleen kort klinkende zoals: claves, woodblock, schudei, maracas enz.
Maak er nu een presentatie van. Dat kan op verschillende manieren:
De groepjes presenteren om de beurt hun eigen composities die ze in de verdieping hebben gemaakt.
Laat de resultaten van deel 3 zien.
Uiteraard kun je ook je eigen vorm hierin bedenken; hardop of met de denkstem, met of zonder instrumenten, enz.
Bespreek van tevoren met de leerlingen wat de juiste volgorde wordt. Bespreek wanneer het een goede presentatie is. Waaraan moet die voldoen?
Reflectie subdoelen
Wat is jouw droomritme?
Reflectie proces
Wat vond je het lastigst bij het uitvoeren van een ritme?
6. Opdracht: Onze droom
In de laatste opdracht staat de ontwikkeling tot een gezamenlijke droom centraal. De leerlingen beluisteren verschillende soorten droommuziek en proberen daar verschillende bewegingen bij uit. Uiteindelijk kiest de klas welke droommuziek het beste past bij de klas. Ten slotte voegen ze de onderdelen uit de verschillende opdrachten samen tot één grote compositie.
Subdoel kennis
De leerling legt uit dat je ideeën kunt omzetten in beweging.
Subdoel vaardigheid
De leerling zet eigen droombeelden bij muziek om in bewegingen.
bijlage 12: mp3 Maurice Ravel – Le Jardin Féerique
Aan de slag in de klas
Doorloop de vaste onderdelen binnen elke projectopdracht: onderzoek, uitvoeren en presenteren. Aan het eind van deze opdracht staan evaluatievragen die betrekking hebben op het hele project.
Muziek en beweging
Voer deze opdracht uit in de gymzaal of het speellokaal. Spreek met de leerlingen af dat ze elkaar niet aan mogen raken en dat ze alleen bewegen en luisteren. Terwijl ze bewegen, luisteren ze naar de instructies die gegeven worden. Geef aan dat wanneer je “1, 2, 3 bevries” zegt, ze direct stil moeten staan als een standbeeld. Oefen dit eventueel van tevoren. Begin steeds met een element uit A en voeg er een element uit B aan toe terwijl ze bewegen. Laat de groep rondlopen door de klas op verschillende manieren:
A:
loop alleen in rechte lijnen
loop alleen in diagonale lijnen
B:
je hebt haast
het is heel erg warm
je hebt een hele zware koffer
loop rond als superman
loop rond als een raar wezen
Verzin samen met de klas nog andere manieren waarop ze rond kunnen lopen en die toegevoegd kunnen worden aan B.
Alle leerlingen zitten verspreid op de grond en doen hun ogen dicht.
Beluister een aantal composities, telkens niet meer dan 1,5 minuut. Gebruik daarvoor: bijlage 9: mp3 Maurice Ravel – Daphnis and Cloë bijlage 10: mp3 Rimsky Korsakov – Flight of the bumblebee bijlage 11: mp3 J.P.Rameau – Contredance bijlage 12: mp3 Maurice Ravel – Le Jardin Féerique
Geef de leerlingen de opdracht bij elk fragment eerst te bedenken wat voor droom ze in hun hoofd krijgen en zodra ze dat weten, te bewegen op de muziek.
Waar denken ze aan bij deze muziek? Wat voor bewegingen passen daarbij?
Bespreek na elk fragment wat voor droom ze hebben gehoord. De meningen kunnen uiteraard verschillen; er is geen goed of fout.
Kunnen ze een beweging laten zien die ze daarbij vinden passen?
Waarom past die beweging zo goed bij de muziek?
Vraag de leerlingen nu om voor de volgende les thuis op zoek te gaan naar droommuziek. Luisteren ze thuis wel eens naar muziek die geschikt zou kunnen zijn om als droommuziek te gebruiken? Deze muziek nemen ze mee naar school. Herhaal hierbij dan weer punt 3 en 4.
Eindpresentatie
In dit gedeelte wordt er toegewerkt naar een eindpresentatie waarin alles samenkomt. De mogelijkheden die hieronder staan, zijn slechts suggesties. Uiteraard kun je het naar eigen wens invullen.
Vertel dat jullie toe gaan werken naar een eindpresentatie waarin alles samen komt. Het is de bedoeling dat de hele presentatie gaat over dromen. Om te beginnen start de presentatie met één van de muziekstukken uit de vorige les. Welk muziekstuk vinden ze het beste passen bij de start van de presentatie? Waarom?
Vervolgens komt de droomboom hier achteraan. Uiteraard kun je ook (een gedeelte van) de eindpresentatie gebruiken van opdracht 1.
Daarna volgt de eindpresentatie uit opdracht 2 (of een gedeelte daarvan).
Het is mogelijk om af te sluiten met hetzelfde fragment als waarmee gestart is. Of, als dat wellicht een drukke compositie is, dan kan er ook voor een andere gekozen worden zodat ze laten zien dat de droom afgelopen is en iedereen weer slaapt.
Oefen nu de presentatie totdat die klaar is om uitgevoerd te worden.
Bespreek met de leerlingen de hele opvoering.
Waar vindt alles plaats?
Wat moet daar klaar staan?
Hoe kunnen we zo snel mogelijk van het ene onderdeel naar het andere?
Wie doet wat?
Eventueel kan er nog nagedacht worden over kleding en aankleding. Presenteer ‘Onze Droom’ aan ouders en/of andere klassen of neem het op.
Reflectie subdoelen
Bij welke beweging leek het wel alsof je droomde?
Bespreek met de leerlingen het doorlopen proces aan de hand van onderstaande vragen:
Welk onderdeel, of welke opdracht vond jij het leukst? Waarom vond je dat?
Welk onderdeel, of welke opdracht ging het beste met de hele klas? Hoe kwam dat?
Ben je tevreden over wat jij gedaan hebt? Wat zou je een volgende keer net zo doen? Wat zou je anders doen?
Heb je voldoende inbreng gehad? Wat zou je daar een volgende keer aan willen veranderen?
Eindreflectie: zelfregulatie terugkijkend
Wat was het meest dromerige dat je hebt gezien?
Eindreflectie: zelfregulatie vooruitkijkend
Wat zou je anders doen als de dromen nachtmerries zouden zijn?
Verder lezen?
Meld je dan nu aan of log in!
Registreer nu en ontvang gratis toegang tot al onze projecten in de Haagse Ladekast.